Rechtspraak
Werknemer is sinds 1 januari 2005 statutair directeur van BBF Schipholtaxi. In november 2005 heeft de accountant van BBF Schipholtaxi een kastekort geconstateerd van € 21.776,20. Nadat over het kastekort is gesproken in twee bestuursvergaderingen heeft de AVA op 22 december 2005 werknemer op staande voet ontslagen. Werknemer vordert thans een verklaring voor recht dat BBF Schipholtaxi onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld waardoor zij schadeplichtig is. In reconventie vordert BBF Schipholtaxi schadevergoeding (het kasverschil) op grond van 7:661 BW, dan wel 2:9 BW. Voorts vordert BBF Schipholtaxi gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:677 BW.
De rechtbank oordeelt als volgt. Indien werknemer van mening was dat de beschuldigingen door BBF Schipholtaxi van diefstal dan wel verduistering onjuist waren, stond voor hem de mogelijkheid open om via een procedure ex artikel 7:677 BW schadevergoeding te vorderen. Van die mogelijkheid heeft werknemer echter geen gebruik gemaakt. Op zich staat de wettelijke regeling van artikel 7:677 BW er niet aan in de weg dat werknemer in plaats van schadevergoeding op grond van schending van de contractuele norm, schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad vordert. Daarvoor is dan wel vereist dat de gedragingen van de werkgever – ook los van de vraag of het ontslag al dan niet onregelmatig of kennelijk onredelijk is jegens werknemer – als een onrechtmatige daad kunnen worden aangemerkt. De vraag of het ontslag al dan niet verleend had mogen worden kan echter niet meer aan de orde komen omdat die gelet op het wettelijk systeem slechts speelt in een procedure ex artikel 7:677 BW, waar werknemer geen gebruik van heeft gemaakt. De vraag of de reden voor het ontslag onjuist is – zoals door werknemer is betoogd – had aan de orde kunnen komen bij de vraag of het ontslag wegens een dringende reden al dan niet terecht verleend was in de procedure ex artikel 7:677 BW. Zij is nu echter niet meer aan de orde. Datzelfde geldt voor de vraag of het ontslag op de juiste wijze is gegeven. Werknemer heeft in dat kader namelijk gesteld dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden bij het onderzoek naar het kastekort en dat het ontslag slechts gebaseerd is op vermoedens. Voor zover de vorderingen dan ook betrekking hebben op eventueel onrechtmatig handelen van BBF Schipholtaxi wegens de reden waarom en de wijze waarop het ontslag op staande voet is verleend zullen zij dan ook worden afgewezen. Ook de uitlating van BBF Schipholtaxi inhoudende dat werknemer op staande voet is ontslagen wegens het ontstane kastekort kan niet worden aangemerkt als onrechtmatig nu dit de feitelijke reden van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst was en werknemer – door geen procedure ex artikel 7:677 BW te voeren – kennelijk die reden heeft geaccepteerd. De vordering in conventie wordt afgewezen.
De in reconventie gevorderde gefixeerde schadevergoeding wordt toegewezen. Voorts wordt BBF Schipholtaxi opgedragen te bewijzen dat werknemer heeft afgesproken het kastekort terug te betalen. Over de aansprakelijkheid ex artikel 7:661 jo. 2:9 BW wordt niets overwogen.