Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31 oktober 2011
ECLI:NL:RBBRE:2011:BU2906
COR/Veolia Transport Nederland Holding BV
In december 2010 heeft Veolia een aanbestedingsprocedure gevolgd voor het leveren van arbodiensten. De centrale ondernemingsraad (hierna: COR) heeft een aantal eisen ten aanzien van de arbodienst gesteld. Tijdens de overlegvergadering heeft Veolia medegedeeld een pilot te houden met arbodienstverlener Verzuimreductie. In de onderhavige procedure voert de COR primair aan dat het besluit tot het aangaan van een samenwerking met Verzuimreductie nietig is, nu dit besluit in strijd met het bepaalde in de artikelen 14 en 14a van de Arbeidsomstandighedenwet is genomen. Subsidiair stelt de COR dat er sprake is van een instemmingsplichtig besluit. Nu de COR niet om instemming is gevraagd, beroept zij zich op de nietigheid.
De kantonrechter oordeelt als volgt. De COR heeft zich op artikel 14 lid 9 Arbeidsomstandighedenwet beroepen, waar is bepaald dat bij een maatwerkregeling overeenstemming met de OR bereikt dient te worden. De COR stelt dat Verzuimreductie geen gecertificeerde arbodienst is en derhalve overeenstemming bereikt had moeten worden. Omdat Veolia pas voor het eerst ter zitting met deze grondslag is geconfronteerd en Veolia niet in staat is geweest om deugdelijk op te stelling te reageren, faalt het beroep op de Arbeidsomstandighedenwet.
Het beroep op artikel 27 lid 1 sub d WOR slaagt wel. Vast staat dat twee van de tien bedrijfsonderdelen van Veolia worden geconfronteerd met de pilots, omvattende ongeveer 21% van het totale aantal werknemers bij Veolia (750 van de 3500 werknemers). Juist bij deze bedrijfsonderdelen is het ziekteverzuim hoog. Voorts staat vast dat Verzuimreductie een andere werkwijze hanteert dan de overige voor de aanbesteding uitgenodigde arbodiensten en dat zij daarbij een vermindering van het ziekteverzuim garandeert tot 20%. Verder staat vast dat de pilots negen maanden zullen duren, althans dit is door Veolia gesteld. Hieruit volgt dat de pilots geruime tijd gevolgen zullen hebben, dan wel kunnen hebben voor een aanzienlijke groep (kwetsbare) werknemers. Derhalve is sprake van een instemmingsplichtig besluit. Dat er sprake is van een proef, doet hier niet aan af.
Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat met deze toewijzing van de vordering niet reeds is geoordeeld dat de kantonrechter, indien vervangende instemming ex artikel 27 lid 4 WOR door Veolia zou worden gevraagd, aan deze beoordeling toekomt. Dit is namelijk (mede) afhankelijk van de gegrondheid van de nu niet te beoordelen primaire stelling van de COR betreffende de vereisten van de Arbeidsomstandighedenwet. Ter zake van de in deze wet in artikel 14 lid 9 vereiste overeenstemming tussen de werkgever en de ondernemingsraad is immers geen vervangende instemming door de kantonrechter mogelijk.