Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 21 mei 2013
ECLI:NL:GHAMS:2013:1547
werknemer/LTO Noord Verzekeringen
Werknemer is sinds 1983 in dienst van (diverse rechtsvoorgangers van) LTO Noord. Vanaf 2004 is werknemer bij de diverse vennootschappen benoemd als statutair directeur. LTO Noord is door een fusie ontstaan op 1 januari 2006. In het kader van harmonisatie van arbeidsvoorwaarden is vervolgens gesproken over een nieuwe pensioenregeling. Voor alle werknemers is met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006 een pensioenovereenkomst gesloten met Centraal Achmea Beheer die voorziet in een middenloonregeling. Werknemer heeft zich aan deze harmonisatie onttrokken en gevorderd de oude pensioenregeling van toepassing te laten zijn. Uiteindelijk heeft dit geleid tot een verstoorde arbeidsrelatie en is werknemer bij AVA van augustus 2009 per 1 januari 2010 ontslagen. Werknemer heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van kennelijk onredelijk ontslag en dat LTO Noord de arbeidsvoorwaarden niet eenzijdig mocht wijzigen.
Het hof oordeelt als volgt. Werknemer heeft gelijk waar hij stelt dat artikel 16 lid 7 van de fusieakte WLTO en LTO waarin is bepaald dat de bezoldiging voor iedere bestuurder afzonderlijk kan worden vastgesteld niet mag worden beschouwd als een wijzigingsbeding in de zin van artikel 7:613 BW. De bepaling wijst slechts het orgaan aan binnen de vennootschap dat bevoegd is de arbeidsvoorwaarden van de statutair directeur vast te stellen. Ook voert werknemer op goede gronden aan dat hij in het kader van de fusie met een beroep op de artikelen 7:662 e.v. BW aanspraak kon maken op het behoud van zijn arbeidsvoorwaarden, waaronder die verband houdend met zijn pensioen. De enkele wens van LTO Noord de arbeidsvoorwaarden van de bij de fusie betrokken ondernemingen te harmoniseren, hoe begrijpelijk ook, kon en kan niet afdoen aan de in genoemde wetsartikelen verankerde rechtsbescherming. LTO Noord heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die dat anders maken. Bezien tegen de achtergrond hiervan kon werknemer dus op zichzelf weigeren de hem voorgelegde arbeidsovereenkomst te tekenen omdat deze voorzag in aanpassing van zijn pensioenregeling. Werknemer heeft recht op continuering van deze pensioenregeling. Uiteraard dient hij de ontvangen compensatie wegens harmonisatie te retourneren.
Gezien de leeftijd van werknemer ten tijde van het eindigen van de arbeidsovereenkomst en zijn kansen op de arbeidsmarkt moest er ten tijde van het ontslag ernstig rekening mee worden gehouden dat hij moeilijk op korte termijn een andere vergelijkbare werkkring zou kunnen vinden. Dat hij een dergelijke werkkring in feite, overigens tijdelijk, wel heeft gevonden doet daaraan niet af. Gevoegd bij de lange duur van het dienstverband (waarbij in het midden kan blijven of 1983 overgelegd 1991 als aanvangspunt daarvan moet worden aangemerkt) en de verwijtbare rol van LTO Noord bij het ontstaan van de vertrouwensbreuk met werknemer (druk uitoefenen op werknemer om nieuwe pensioenovereenkomst te tekenen), acht het hof het ontslag – ondanks de door LTO Noord aan werknemer toegekende financiële vergoeding van € 72.125 – kennelijk onredelijk op grond van het gevolgencriterium. Mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat ook werknemer een verwijt kan worden gemaakt van de vertrouwensbreuk en het ontslag acht het hof het juist dat werknemer in totaal ruwweg één jaarinkomen door LTO Noord betaald krijgt, waarvan, gelet op de reeds door LTO Noord aan hem toegekende ontslagvergoeding, de helft bij wege van schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag. De gevolgen daarvan kunnen echter niet ten volle voor rekening van LTO Noord worden gebracht omdat ook werknemer een verwijt kan worden gemaakt. Het jaarinkomen van werknemer bedroeg (afgerond) € 150.000 bruto. Het hof zal werknemer daarom in aanvulling op het door LTO Noord betaalde bedrag een schadevergoeding toekennen ten bedrage van € 75.000 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover als gevorderd vanaf 1 januari 2010.