Rechtspraak
Rechtbank Overijssel (Locatie Zwolle), 4 maart 2014
ECLI:NL:RBOVE:2014:1407
werknemer/ABN AMRO Bank N.V.
Werknemer is vanaf 13 september 2013 krachtens een uitzendovereenkomst bij ABN AMRO werkzaam geweest tot 1 mei 2011. Met ingang van 1 mei 2011 is tussen werknemer en ABN AMRO een arbeidsovereenkomst voor de duur van zeven maanden overeengekomen. Deze arbeidsovereenkomst is twee keer verlengd voor de duur van een jaar. De derde arbeidsovereenkomst liep af ingaande 1 december 2013. Op de arbeidsovereenkomsten is de CAO ABN AMRO van toepassing. In deze cao is het volgende bepaald: ‘De duur van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is maximaal drie jaren. In afwijking van wettelijke bepalingen wordt bij het aangaan en verlengen van zo’n arbeidsovereenkomst geen rekening gehouden met alle uitzend- en detacheringsperiodes bij de Bank, die liggen in het halfjaar voorafgaand aan de eerste arbeidsovereenkomst.’ Partijen verschillen van mening over de uitleg van deze bepaling, nu de uitzendperiode 13 september 2010 tot 1 mei 2011 ook buiten de periode van het in de cao bedoelde halve jaar valt, immers gedurende de periode 13 september 2010 tot 1 november 2010.
De kantonrechter oordeelt als volgt. De uitleg van de cao-bepaling geschiedt conform de cao-norm (HR 31 mei 2002, JAR 2002/153). Werknemer heeft ter zitting aangegeven dat zijn uitzendperiode in de periode van het halve jaar valt. Desondanks stelt hij dat de cao-bepaling niet op hem van toepassing is, omdat uit de zinsnede ‘die liggen in het halve jaar voorafgaand aan de eerste arbeidsovereenkomst’ wel moet volgen dat uitsluitend bedoeld is uitzend- en detacheringsperiodes die het halve jaar niet overschrijden, dus die binnen het halve jaar blijven. Dit standpunt van werknemer wordt verworpen. In de eerste plaats bepaalt de cao dat alle uitzend- en detacheringsperiodes die in het halve jaar vallen buiten beschouwing blijven en de uitleg van werknemer doet aan het woordje ‘alle’ afbreuk. Het woord ‘alle’ wijst erop dat de cao-partijen niets hebben uitgesloten, ook niet de uitzend- en detacheringsperiodes die deels buiten het halve jaar vallen. In de tweede plaats is de uitleg van werknemer gebaseerd op de aanname dat cao-partijen de bijzin wel achterwege zouden hebben gelaten indien het hun bedoeling was dat ook met uitzend- en detacheringsperiodes die gedeeltelijk buiten het halve jaar vallen geen rekening wordt gehouden. Deze uitleg is niet conform de cao-norm, omdat deze uitleg niet is gebaseerd op de bewoordingen van de cao. Uit rechtsoverweging 4.9 van het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwaren van 23 april 2013 (AR 2013-0382) gewezen in een vergelijkbare zaak, blijkt dat ABN AMRO, die als cao-partij bij de totstandkoming van de cao was betrokken, geen (specifieke) verklaring heeft kunnen geven voor het feit dat bedoelde zinsnede is opgenomen. Hoewel dit vanwege de toepasselijke cao-norm in het onderhavige geschil geen rol van betekenis mag spelen, volgt daaruit wel dat de door werknemer geconstrueerde bedoeling onjuist kan zijn. Waar de cao objectief kenbaar bepaalt dat ‘alle’ uitend- en detacheringsperiodes die in het halve jaar vallen buiten beschouwing worden gelaten, en de uitzendperiode van werknemer in het halve jaar valt, dient het standpunt van ABN AMRO te worden gevolgd. Er is derhalve geen sprake van conversie in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.