Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25 maart 2014
ECLI:NL:GHARL:2014:2422

werknemer/werkgever

Werkgever heeft recht op schadevergoeding werknemer wegens toebrengen van schade door aanvaarding steekpenningen waardoor de commissie hoger lag voor werkgever.

(Vervolg op AR 2013-0375.) Werknemer is op 1 september 2003 in dienst getreden van werkgever, laatstelijk werkzaam in de functie van groepsinkoper. Op 4 december 2008 hebben partijen een beëindigingsovereenkomst gesloten wegens verschil van inzicht. Onderdeel van de beëindigingsovereenkomst vormt een beding van finale kwijting. In 2009 legt werkgever beslag op diverse zaken van werknemer. Werknemer wordt namelijk verdacht van oplichting van werkgever. Bij de inkoop van spullen uit China zou hij in plaats van de gebruikelijke 6% commissie, 8% commissie met de handelsagent (JACV) hebben bedongen, waarvan hij 3% op een Zwitserse bankrekening kreeg gestort. Werkgever heeft werknemer gedagvaard en (na wijziging van eis) betaling gevorderd van een bedrag van USD 354.950, te vermeerderen met eventuele koerswijzigingsschade, wettelijke rente en proces- en beslagkosten. Aan deze vordering heeft zij ten grondslag gelegd dat werknemer onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door zonder haar medeweten een courtage/bemiddelingsfee te bedingen van JACV. JACV heeft de courtage betaald op een Zwitserse bankrekening van werknemer. De door werkgever te betalen inkoopprijs werd volgens haar verhoogd met de aan werknemer betaalde courtage, waardoor zij schade heeft geleden. Bij tussenarrest is geoordeeld dat de finalekwijtingsclausule niet aan vordering van schadevergoeding in de weg staat. In deze procedure staat de omvang van de schadevergoeding centraal.

Het hof oordeelt als volgt. Volgens werkgever bedroeg de afgesproken commissie 6%, maar heeft JACV haar in werkelijkheid 8% berekend (en vervolgens 3% naar de Zwitserse bankrekening van werknemer doorbetaald). Dit standpunt vindt steun in de gedingstukken, onder meer in de in het tussenarrest van 7 mei 2013 reeds aangehaalde verklaringen van Y en Z. Het verschil tussen deze afgesproken en de in werkelijkheid in rekening gebrachte commissie wordt bovendien met het antwoordbericht van werknemer aan Y van 19 februari 2009 bevestigd. Werkgever heeft verder bij haar laatste akte met een rekenvoorbeeld (terzake van een geleverde stoel met de naam Travis) inzichtelijk gemaakt dat JACV haar inderdaad 8% commissie in rekening bracht. Werknemer heeft ter comparitie in hoger beroep ook erkend dat stoelen ‘tegen 8% gingen’. Zijn opmerking dat voor bedden slechts 6% commissie in rekening werd gebracht doet daar onvoldoende aan af, aangezien niet alle leveringen van JACV in de steekpenningenconstructie waren betrokken. Gelet op het voorgaande gaat het hof uit van de juistheid van werkgevers relaas. Aldus dient het ervoor te worden gehouden dat de door JACV aan werknemer betaalde steekpenningen in ieder geval voor twee derde bestonden uit (twee procent) commissie die werkgever zonder de malversaties van werknemer niet in rekening zou zijn gebracht.