Naar boven ↑

Rechtspraak

aandeelhouders/management-BV
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 13 januari 2015
ECLI:NL:GHAMS:2015:55

aandeelhouders/management-BV

Beroep op unanimiteit van stemmen uit aandeelhoudersovereenkomst naar maatstaven van artikel 2:8 lid 2 BW onredelijk in het licht van statuten ‘tweederde van stemmen’ en artikel 2:244 BW.

In casu staat de vraag centraal wat rechtens heeft te gelden indien in de statuten van de rechtspersoon is bepaald dat de AVA bij tweederde meerderheid besluit over benoeming en ontslag van de bestuurders, terwijl in de aandeelhoudersovereenkomst tussen partijen is bedongen dat de AVA uitsluitend bij unanimiteit besluit. De voorzieningenrechter overwoog ter zake als volgt. Uitgangspunt is dat artikel 2:244 lid 2 BW meebrengt dat de bepaling dat een besluit tot ontslag van een bestuurder alleen met unanimiteit van stemmen kan worden genomen, niet in de statuten van een besloten vennootschap kan worden opgenomen. Dit laat echter onverlet dat een dergelijke afspraak in de aandeelhoudersovereenkomst kan worden opgenomen. Niet valt in te zien dat nakoming van een dergelijke afspraak niet zou kunnen worden gevorderd. Afspraken die zijn neergelegd in een aandeelhoudersovereenkomst werken op grond van artikel 2:8 BW (de redelijkheid en billijkheid binnen de organisatie) immers door in de vennootschappelijke rechtsverhouding. Dat het belang van de aandeelhouders bij nakoming van de aandeelhoudersovereenkomst niet altijd parallel loopt met het vennootschappelijk belang, doet aan de gebondenheid aan een aandeelhoudersovereenkomst nog niet af. Dit neemt niet weg dat zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen die ertoe kunnen leiden dat de onverkorte nakoming van een aandeelhoudersovereenkomst op grond van artikel 2:8 lid 2 BW niet van een aandeelhouder kan worden verlangd. Dat zal zich kunnen voordoen als het belang van de vennootschap door onverkorte naleving van de aandeelhoudersovereenkomst, afgezet tegen het daarmee gediende aandeelhoudersbelang, in onaanvaardbare mate wordt geschaad, aldus – nog steeds – de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter achtte dergelijke bijzondere omstandigheden op grond waarvan geïntimeerde haar medeaandeelhouders niet aan de aandeelhoudersovereenkomst zou kunnen houden vervolgens onvoldoende gebleken.

Het hof oordeelt als volgt. De wettelijke regeling van artikel 2:244 BW dient ertoe ervoor te waken dat ontslag van een bestuurder te zeer wordt bemoeilijkt dan wel onmogelijk wordt gemaakt. Deze regeling dient het belang van de vennootschap. In de statuten kan hier niet van worden afgeweken. De gedachte die uit de wettelijke regeling spreekt is dat het handhaven van een bestuurder tegen de wens van aandeelhouders in die tezamen meer dan twee derden van de uitgebrachte stemmen en meer dan de helft van het kapitaal vertegenwoordigen, in het algemeen op gespannen voet zal komen te staan met het vennootschapsbelang en dat deze situatie dient te worden voorkomen. Tegen de achtergrond van het voorgaande zal een vordering tot nakoming van een in een aandeelhoudersovereenkomst opgenomen bepaling als de onderhavige die ertoe strekt te beletten dat een bestuurder/aandeelhouder tegen zijn/haar wil kan worden ontslagen ook al wensen de overige aandeelhouders (die 75% van het kapitaal vertegenwoordigen) dit ontslag wel, met het oog op het belang van de vennootschap al spoedig naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moeten worden geacht. Dit is hier het geval. Kenmerkend voor de onderhavige situatie is dat drie van de vier aandeelhouders (die elk 25% van de aandelen houden) ook statutair bestuurder van de vennootschap zijn. Duurzame verstoring van de onderlinge verhoudingen binnen een dergelijk meerhoofdig bestuur zal, los van de oorzaak daarvan, in het algemeen aan het goed functioneren van het bestuur in de weg staan en daarmee het belang van de vennootschap schaden.