Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/APG Groep N.V.
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 11 juni 2015
ECLI:NL:RBLIM:2015:4936

werknemer/APG Groep N.V.

APG weigert ten onrechte de uitbetaling van overeengekomen vertrekvergoeding (€ 606.769 bruto) aan voormalig lid van raad van bestuur. Wet op het financieel toezicht en (corrigerende werking van) redelijkheid en billijkheid vormen onvoldoende grond voor herziening van in vaststellingsovereenkomst overeengekomen vergoeding.

Werknemer was lid van de raad van bestuur van APG. Hij vordert veroordeling van APG tot betaling van € 606.769 bruto. Werknemer legt aan de vordering ten grondslag dat APG haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst van 18 februari 2014 weigert na te komen zonder dat APG daarvoor gegronde redenen heeft.

De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. In de vaststellingsovereenkomst is als onderdeel van de vertrekregeling van werknemer als lid van de raad van bestuur van APG een vertrekvergoeding overeengekomen. Tussen partijen is niet in geding dat het gaat om een vertrekregeling die in beginsel valt onder de werking van de Wet op het financieel toezicht, zoals die is gewijzigd door de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen, die op 7 februari 2015 in werking is getreden. Partijen verschillen van opvatting over de vraag in hoeverre het overgangsrecht van artikel 125 Wet op het financieel toezicht (Wft) van toepassing is en of er overigens een grondslag is om tot eenzijdige herziening van de vaststellingsovereenkomst over te gaan. De vaststellingsovereenkomst is een regeling die verplichtingen kent die zijn aangegaan vóór 1 januari 2015 en waarvan de uitvoering, namelijk de uitbetaling van de overeengekomen bedragen, vóór 1 juli 2015 zijn beslag zou krijgen, namelijk per einddatum 1 april 2015, zodat in die wet geen aanleiding kan worden gevonden voor de raad van commissarissen over te moeten gaan tot eenzijdige herbeoordeling van de wenselijkheid in het kader van het publieke debat en de verenigbaarheid van de regeling met de wet. Hetgeen daaromtrent is opgemerkt door de regering in de paragraaf ‘recht op eigendom’ in de memorie van toelichting op de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen noch de artikelsgewijze toelichting op artikel 125 Wft dwingen daartoe. De voorzieningenrechter benadrukt daarbij dat door APG in dit verband niet is betoogd dat sprake is van een variabele beloning, waar de wetgever uitdrukkelijk geen overgangsrecht voor heeft gemaakt. Voor zover APG dat wel heeft betoogd, omdat sprake is van een overeenkomst waarin de uitkomst afhankelijk is van een onzekere factor, namelijk de keuze van werknemer voor het al dan niet verleggen van de einddatum met één jaar, waardoor sprake is van een variabele beloningsafspraak, heeft APG daarmee een uitleg gegeven aan het begrip variabele beloning die niet gevolgd kan worden. De hoogte van het bedrag dat op basis van de vaststellingsovereenkomst dient te worden uitgekeerd, is immers gerelateerd aan het genoten vaste salaris, waaronder begrepen pensioenaanspraken, en de duur van het dienstverband. Er is dus geen sprake van een vertrekregeling met variabele beloning die op grond van artikel 125 lid 3 Wft in de overgangsperiode zou moeten worden herzien. Voorts faalt het beroep van APG op artikel 6:248 lid 2 BW (corrigerende werking van de redelijkheid en billijkheid). De vaststellingsovereenkomst is tot stand gekomen tussen twee deskundige partijen die beiden goed geïnformeerd waren over de stand van zaken inzake de beloning in de financiële sector en die zich beiden ook bewust waren over de impact van een vertrekregeling die niet zou passen in de door APG reeds vrijwillig gevolgde codes en regelgeving. Niet weersproken door APG is dat in de vaststellingsovereenkomst reeds rekening is gehouden met de sentimenten in het maatschappelijk debat en de rol van de toezichthouder(s). Werknemer heeft voorts onderbouwd betwist dat de Wet beloning financiële ondernemingen een dark horse zou zijn waar APG geen weet van had. APG heeft geen enkele rechtvaardiging voor het niet geheel uitbetalen van de overeengekomen vertrekvergoeding. Volgt toewijzing van de vordering.