Naar boven ↑

Rechtspraak

X/(curator van) Fleurbaaij Totaal Afbouw B.V. c.s.
Rechtbank Gelderland, 18 februari 2015
ECLI:NL:RBGEL:2015:6870

X/(curator van) Fleurbaaij Totaal Afbouw B.V. c.s.

Werknemer stelt diverse partijen (waaronder uitzendbureau en (onder)aannemer) in deelgeschilprocedure aansprakelijk voor schade als gevolg van arbeidsongeval. Bevoegdheid rechtbank. Uitzendovereenkomst. Oorzaak ongeval vergt nadere instructie waarvoor deelgeschilprocedure zich niet leent.

X heeft op 17 december 2013, in opdracht van Slijterij Ewijk en na bemiddeling door Hercurius, werkzaamheden verricht op een bouwplaats aan de Stieltjesstraat te Nijmegen. Combinatie Klokbouw/Züblin TPG locatie V.O.F. was aldaar de hoofdaannemer en Fleurbaaij diens onderaannemer. Slijterij Ewijk was de onderaannemer van Fleurbaaij. X werd voor zijn werkzaamheden betaald door Hercurius. De werkzaamheden van X bestonden onder meer uit het plaatsen van plafonds, waarbij gebruik werd gemaakt van een plafondplatentillift. Boels is eigenaar van de lift en heeft deze verhuurd aan Fleurbaaij. Fleurbaaij heeft de lift ter beschikking gesteld aan X. Tijdens het werken met de lift is een bout, die bevestigd was aan de hendel waarmee de lift omhoog wordt gebracht, afgebroken. Hierdoor is de lift op het hoofd en de nek van X terecht gekomen. X vordert voor recht te verklaren dat verweerders (Fleurbaaij, Hercurius, ASR, Slijterij Ewijk, Boels Verhuur en Achmea) ieder voor zich, althans één of meerdere van hen (hoofdelijk) aansprakelijk zijn voor de schade ten gevolge van het ongeval.

De rechtbank is in het kader van de bevoegdheidskwestie voorlopig van oordeel dat tussen X en Hercurius sprake is van een uitzendovereenkomst (art. 7:690 BW). Hercurius heeft X ter beschikking gesteld om arbeid te verrichten bij Slijterij Ewijk. De rechtbank is op grond van artikel 93 onderdeel c Rv onbevoegd om kennis te nemen van het geschil tussen X en Hercurius (en ASR). Dit geschil wordt op de voet van artikel 71 lid 2 Rv verwezen naar de kantonrechter. Dan de bevoegdheid ten aanzien van de verwerende partijen Fleurbaaij en Slijterij Ewijk. Als primaire grondslag is ten aanzien van deze partijen artikel 7:658 lid 4 BW aangevoerd. Anders dan partijen hebben betoogd volgt uit die bepaling niet dat de kantonrechter ter zake bevoegd is. Tussen partijen staat immers vast dat tussen X enerzijds en Fleurbaaij en Slijterij Ewijk anderzijds geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, op grond waarvan op basis van artikel 93 onderdeel c Rv de kantonrechter bevoegd zou zijn om van het geschil kennis te nemen. Weliswaar staat in de laatste volzin van artikel 7:658 lid 4 Rv dat de kantonrechter bevoegd is kennis te nemen van kwesties betreffende inlenersaansprakelijkheid, maar daaruit kan niet een bevoegdheid scheppende hoofdregel worden afgeleid die gelijk te stellen is met die van artikel 93 Rv. De rechtbank acht zich bevoegd kennis te nemen van de verzoeken tegen Fleurbaaij en Slijterij Ewijk. Anders dan Fleurbaaij heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de onderhavige verzoeken in een deelgeschilprocedure kunnen worden voorgelegd. Juist is dat partijen inhoudelijk niet met elkaar in onderhandeling zijn of nauwelijks zijn geweest. Dat is echter juist het gevolg van het thans voorgelegde verschil van inzicht over de aansprakelijkheidsvraag.

Ten aanzien van aansprakelijkheid van Boels/Achmea wordt als volgt geoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank staat gelet op het met stukken onderbouwde verweer van Boels niet vast wat de oorzaak is van het ongeval: een gebrek aan de lift of onjuist gebruik daarvan. Beantwoording van die vraag vergt nadere instructie waarvoor deze procedure zich - gelet op het karakter daarvan - niet leent. Daarop strandt dit onderdeel van het verzoek. Slijterij Ewijk is - hoewel conform de wettelijke bepalingen opgeroepen om te worden gehoord - niet verschenen. De stelling van X dat Slijterij Ewijk als inlener in de gelegenheid was om instructies te geven aan X en als onderaannemer in staat was om toezicht te houden op de veiligheid van X zijn door Slijterij Ewijk dan ook niet bestreden. Ook niet bestreden is dat X op 17 december 2013 tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden schade heeft geleden, zodat op grond van artikel 7:658 lid 4 BW de rechtbank van oordeel is dat Slijterij Ewijk jegens X aansprakelijk is voor de dientengevolge geleden schade. Aan X wordt een voorschot op de schade van € 25.000 toegekend. De aansprakelijkheid van Fleurbaaij (ex art. 7:658 lid 4 BW) kan in deze deelgeschilprocedure niet worden vastgesteld. Daarvoor is een nadere instructie vereist, waarvoor deze deelgeschilprocedure zich niet leent. Ook kan zonder nadere instructie geen beslissing worden gegeven op de vraag of sprake is van een gebrekkige zaak in de zin van artikel 6:173 BW (de subsidiaire grondslag).