Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 21 september 2015
ECLI:NL:RBMNE:2015:8353
Utrechtse Schoolvereniging/werknemer
Werknemer is op 7 december 2005 in dienst getreden van USV in de functie van groepsleerkracht. Er is op diverse momenten gecorrespondeerd over het functioneren van werknemer en de samenwerking met collega’s. Werknemer heeft zich op 15 januari 2014 ziek gemeld. USV verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van verandering van omstandigheden ex artikel 7:685 (oud) BW, zonder toekenning van een vergoeding aan werknemer. Zij voert daartoe - samengevat - aan dat er thans sprake is van een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding, die is voorafgegaan door - onder meer - functioneringsproblematiek.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is ingediend vóór 1 juli 2015. Daarmee is het geding aangevangen vóór inwerkingtreding van afdeling 9 van Boek 7, titel 10 (nieuw) BW (Wet werk en zekerheid) op 1 juli 2015, zoals bedoeld in artikel XXII lid 1 onderdeel c van de Wet werk en zekerheid, zodat op deze procedure het bepaalde in afdeling 9 van Boek 7, titel 10 BW zoals dit luidde vóór 1 juli 2015 van toepassing is gebleven. De kantonrechter is van oordeel dat USV in deze procedure onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat thans sprake is van een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding en dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet langer van USV kan worden gevergd. Uit het feitenrelaas in deze zaak volgt dat USV lange tijd heeft vastgehouden aan het standpunt dat werknemer ongeschikt is voor zijn eigen werk als groepsleerkracht en dat USV werknemer om die reden - ondanks zijn verzoeken daartoe - niet heeft toegelaten zijn werk te hervatten. Eerst ná het deskundigenoordeel van het UWV van 31 maart 2015 waarin is geconcludeerd dat werknemer wel geschikt is voor het eigen werk, heeft USV een geheel ander standpunt ingenomen, namelijk dat er sprake is van een onherstelbaar verstoorde verhouding. USV heeft zich bij het deskundigenoordeel van het UWV van 31 maart 2015 neergelegd, echter zonder werknemer weer tot zijn werkzaamheden toe te laten. Het (gewijzigde) standpunt van USV kan naar het oordeel van de kantonrechter (op dit moment) niet worden gevolgd. Vast staat dat al vanaf het begin van het dienstverband in 2005 vanuit USV met werknemer is gesproken over de samenwerking binnen de school en meer in het bijzonder met zijn duo-partners. Dit is een steeds terugkerend thema geweest dat echter gedurende acht jaar (periode december 2005 tot en met december 2013) geen reden is geweest voor USV om beëindiging van het dienstverband na te streven. Gebleken is dat zowel door de directie als door werknemer zelf van tijd tot tijd aandachtspunten zijn geconstateerd en besproken, dat er in de periode juni 2012-april 2013 een verbetertraject is gevolgd, als ook dat dit verbetertraject in april 2013 positief is afgesloten. De directie heeft destijds expliciet geconcludeerd dat werknemer naar tevredenheid functioneerde. Van disfunctioneren was in het voorjaar van 2013 dus geen sprake en van een ernstig verstoorde verhouding evenmin. Van signalen ín de periode tot de uitval van werknemer in januari 2014, dat er sprake zou zijn van ernstig disfunctioneren dan wel een ernstig verstoorde arbeidsrelatie met werknemer blijkt niet. USV heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat een verdere vruchtbare samenwerking tussen werknemer en X uitgesloten moet worden geacht. Dat er in juni 2015 mediation heeft plaatsgevonden en dit niet tot een onderlinge oplossing heeft geleid, is daartoe onvoldoende. Van USV mag in de gegeven omstandigheden, mede in aanmerking genomen dat werknemer al sinds 2005 verbonden is aan de school, worden gevergd dat zij zich als goed werkgever meer inspanningen getroost om de mogelijkheden van terugkeer van werknemer samen met hem te bespreken en daadwerkelijk te onderzoeken, desnoods met inschakeling van een onafhankelijke derde. Volgt afwijzing van het ontbindingsverzoek.