Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Gemeente Ede
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 28 oktober 2015
ECLI:NL:RBMNE:2015:8742

werknemer/Gemeente Ede

Echtgenote van werknemer overlijdt aan gevolgen van maligne mesothelioom, door (indirecte) blootstelling aan wit asbest. Gemeente Ede heeft zorgplicht geschonden. Toekenning materiële en immateriële schadevergoeding.

Werknemer is in 1975 in gemeenschap van goederen gehuwd met zijn echtgenote. Werknemer is per 1 november 1976 aangesteld bij de Regionale Brandweer- en Hulpverleningsdienst West-Veluwe/Valleigebied (hierna: Regionale Brandweer), een samenwerkingsverband tussen verschillende gemeentes, waaronder de Gemeente Ede. Feitelijk was werknemer steeds werkzaam bij het brandweerkorps van de Gemeente Ede. Werknemer hield daar ook kantoor, tot omstreeks 1986 in een gebouw tegenover de oude brandweerkazerne. Per 1 september 1989 is werknemer formeel aangesteld als ambtenaar in dienst van (de brandweer van) de Gemeente Ede in de functie van commandant. Per 1 juli 2001 is aan werknemer functioneel leeftijdsontslag verleend. In januari 2009 is bij echtgenote de diagnose maligne mesothelioom gesteld. Echtgenote heeft bij brief van 25 februari 2009 de Gemeente Ede aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en te lijden schade als gevolg van voornoemde ziekte. Deze ziekte is volgens haar veroorzaakt door blootstelling aan asbest (via haar echtgenoot) bij de Regionale Brandweer. Op 3 maart 2009 heeft het Nederlands Mesotheliomen Panel de diagnose maligne mesothelioom bij echtgenote bevestigd. Bij brief van 22 oktober 2009 heeft de aansprakelijkheidsverzekeraar van de Gemeente Ede de aansprakelijkheid voor de door echtgenote gestelde schade afgewezen. Op 3 september 2010 is echtgenote overleden aan de gevolgen van de ziekte maligne mesothelioom. Werknemer vordert dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de Gemeente Ede jegens echtgenote en werknemer onrechtmatig heeft gehandeld en daardoor jegens werknemer schadeplichtig is geworden, alsmede de Gemeente Ede te veroordelen zijn immateriële schade krachtens artikel 6:106 BW en zijn materiële schade krachtens artikel 6:108 BW te vergoeden. Werknemer legt aan zijn vordering onder meer ten grondslag dat echtgenote zowel direct - door het bezoeken van de oude brandweerkazerne - als indirect - via de (werk- en uitruk)kleding van eiser - werd blootgesteld aan asbest, dat dientengevolge bij haar de asbestziekte maligne mesothelioom is vastgesteld en dat zij daaraan is overleden.

De rechtbank oordeelt als volgt. De stelling van de Gemeente Ede dat werknemer niet-ontvankelijk is in zijn vordering wordt verworpen. Voor de beoordeling van de vordering op grond van een onrechtmatige daad van de Gemeente Ede jegens echtgenote is niet doorslaggevend wie vóór 1 september 1989 de formele werkgever was van werknemer. Niet alleen op de formele werkgever rustte immers een zorgplicht wat betreft de omstandigheden waarin werknemer zijn werkzaamheden verrichtte, maar ook op de materiële werkgever en/of degene op wiens terrein werknemer werkzaamheden verrichtte althans op wiens terrein de oorzaak van de schade kan zijn gelegen. In de werkplaats van de oude brandweerkazerne werden onderhouds- en reparatiewerkzaamheden verricht aan asbesthoudende remmen en remvoeringen van voertuigen van de Gemeente Ede. Deze remmen en remvoeringen werden met perslucht schoongeblazen, waarbij asbeststof vrijkwam. De rechtbank neemt op basis van de aangevoerde gegevens aan dat er in de werkplaats van de kazerne in ieder geval tot 1984 geen afzuiginstallatie aanwezig was noch dat andere bijzondere veiligheidsmaatregelen werden getroffen ter voorkoming van het vrijkomen van asbeststof. Doorgaans werd eenmaal per week het vrijgekomen stof weggeveegd. Hoewel werknemer niet in de oude brandweerkazerne kantoor hield, is volgens de rechtbank komen vast te staan dat hij de werkplaats regelmatig bezocht en dat tevens de vrijgekomen asbest door hem en de monteurs uit de werkplaats door de brandweerkazerne kon worden verspreid. Dat echtgenote de oude brandweerkazerne in ieder geval enkele keren per jaar bezocht in de periode dat werknemer daar werkte kan eveneens als vaststaand worden aangenomen. Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat er in de oude brandweerkazerne sprake was van directe asbestblootstelling bij de bezoeken van echtgenote aan de kazerne. Daarnaast heeft het asbeststof in de kazerne zich ook aan de dagelijkse (uniform)kleding en het schoeisel van werknemer kunnen hechten, waardoor ook van een indirecte blootstelling sprake is geweest. Met werknemer en op basis van de door hem overgelegde stukken is de rechtbank van oordeel dat de Gemeente Ede met betrekking tot het vrijkomen van asbeststof in de werkplaats veiligheidsmaatregelen had kunnen en moeten treffen teneinde blootstelling en verspreiding in de werkplaats en in de kazerne te voorkomen. De Gemeente Ede heeft dienaangaande niets gedaan, hetgeen haar valt te verwijten en een schending van haar zorgplicht oplevert. Dit geldt in ieder geval voor de periode van 1977 (na het Asbestbesluit d.d. 1 april 1977) tot 1984 (de komst van een afzuiginstallatie in de werkplaats). Een causaal verband tussen de blootstelling van echtgenote aan asbest en de door haar en werknemer geleden schade kan als vaststaand worden beschouwd. De immateriële schadevergoeding in de zin van artikel 6:106 BW wijst de rechtbank toe. De hoogte van de schadevergoeding wordt vastgesteld op € 56.464, conform het normbedrag dat het Instituut Asbestslachtoffers (IAS) hanteert als immateriële schade voor mesothelioomslachtoffers, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 februari 2009 tot de dag der algehele voldoening. Ook de door werknemer gestelde uitvaartkosten in de zin van artikel 6:108 lid 2 BW ter hoogte van € 4.074,64 (te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 juni 2004) dienen door de Gemeente Ede vergoed te worden.