Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Breda), 25 november 2015
ECLI:NL:RBZWB:2015:8520
werkgeefster/werknemer
Werknemer is in dienst in de functie van verzekeringsadviseur. Werkgeefster verzoekt de arbeidsovereenkomst met werknemer te ontbinden op grond van artikel 7:669 lid 3 onderdeel g BW. Werkgeefster stelt dat zij bij de koop van de portefeuille van haar rechtsvoorganger ervan uitging dat werknemer, naast een vast salaris van € 1.650 bruto, een provisie van € 1.500 per maand had. De gemiddelde provisie in 2012 bleek echter een bedrag van € 2.401 bruto per maand te zijn. Werkgeefster heeft werknemer voorgesteld om hetzelfde vaste salaris als haar adviseurs te ontvangen. Hiermee ging werknemer niet akkoord. Hierna is werknemer een kort geding gestart. Voordat werknemer een bodemprocedure begon, heeft werkgeefster werknemer een voorstel gedaan vergelijkbaar met de uitspraak in de bodemprocedure. Werknemer bleef echter vasthouden aan de arbeidsvoorwaarden die hij bij de rechtsvoorganger had. Werkgeefster heeft vervolgens een voorstel tot mediation gedaan, maar werknemer weigerde in financiële zin hieraan bij te dragen. Werkgeefster is bereid een transitievergoeding te betalen van € 26.649 bruto. Werknemer stelt primair dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Subsidiair verzoekt hij om toekenning van een transitievergoeding van € 29.026 bruto.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Het gaat in deze zaak allereerst om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. Nu de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam is verstoord kan van werkgeefster in redelijkheid niet worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De arbeidsovereenkomst zal dan ook worden ontbonden met ingang van 1 februari 2016. Ook heeft werknemer recht op een transitievergoeding. De kantonrechter ziet in de ratio van artikel 2 en 3 van het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding, te weten dat aan provisie de reëel verschuldigde provisie wordt meegenomen, aanleiding de provisie te bepalen aan de hand van de hoogte daarvan in de periode voorafgaand aan 1 augustus 2015. Aangezien de verschuldigde provisie tot 1 augustus 2015 € 1.781,82 per maand bedraagt en het niet ter discussie staande, vaste loon € 1.650 per maand, levert dit in totaal een loonbedrag op van € 3.431,82 bruto per maand. Hiermee komt de aan werknemer toekomende transitievergoeding neer op € 29.033,19 bruto.
In de zaak van het tegenverzoek (billijke vergoeding) wordt als volgt geoordeeld. Vast staat dat sprake is geweest van overgang van onderneming. Door te handelen zoals werkgeefster heeft gedaan heeft zij het risico genomen dat de arbeidsverhouding verstoord raakte, hebben gesprekken tussen partijen die arbeidsverhouding niet kunnen herstellen en is de mogelijkheid om hierin een positieve stap te zetten niet benut, doordat werkgeefster in deze situatie voor het laten doorgaan van mediation ten onrechte aan werknemer de voorwaarde stelde dat hij daaraan financieel moest bijdragen. Met name door het langdurig, ruim anderhalf jaar, miskennen van salarisaanspraken van werknemer en zodanig uitvoeren dat werknemer aanzienlijk minder salaris ontving dan waar hij recht op had, is werkgeefster grovelijk tekortgeschoten in haar verplichtingen als werkgever en kan haar in de verstoring van de arbeidsrelatie een ernstig verwijt worden gemaakt. Werknemer heeft daarmee tevens recht op een billijke vergoeding jegens werkgeefster. De billijke vergoeding wordt vastgesteld op een bedrag van € 7.000 bruto.