Rechtspraak
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 12 januari 2016
ECLI:NL:RBOBR:2016:81
X/PostNL Pakketten Benelux B.V.
PostNL maakt voor de pakketverzorging gedeeltelijk gebruik van de diensten van zelfstandige pakketbezorgers (hierna: subcontractors). PostNL heeft daartoe met deze subcontractors overeenkomsten gesloten. X drijft sinds 28 mei 2012 een eenmanszaak. Op 10 juli 2012 heeft X een Vervoersovereenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten met PostNL. De Belastingdienst heeft een VAR WUO-verklaring afgegeven aan X. PostNL heeft de overeenkomst met X op 30 september 2015 opgezegd. Kern van het geschil tussen partijen is de vraag of X werkzaam is op basis van een overeenkomst van opdracht (standpunt PostNL) of op basis van een arbeidsovereenkomst (standpunt X).
De kantonrechter oordeelt als volgt. Het toetsingskader wordt gevormd door artikel 7:610 BW en de inhoud die daaraan is gegeven door de Hoge Raad in (onder meer) de arresten Groen/Schoevers (NJ 1998/149), ABN AMRO/Mahli (NJ 2003/124), Diosynth/Groot (NJ 2005/239), Thuiszorg Rotterdam/PGGM (NJ 2007/449) en De Gouden Kooi (NJ 2011/594) en recentelijk HR 9 oktober 2015 (JAR 2015/277). Op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst met bijlagen lijkt de partijbedoeling niet gericht te zijn geweest op het aangaan van een arbeidsovereenkomst. Echter, in een situatie waarin partijen maatschappelijk en economisch als gelijkwaardig zijn te beschouwen, dient meer gewicht te worden toegekend aan de partijbedoeling zoals deze blijkt uit de tussen hen gesloten overeenkomst(en), dan in een situatie waarin sprake is van maatschappelijke ongelijkheid en economische afhankelijkheid. In dat laatste geval zijn er immers minder argumenten om betrokkenen de ongelijkheidscompensatie van het arbeidsrecht te ontzeggen. In het onderhavige geval staat vast dat X zijn koeriersbedrijf bijna twee maanden voordat hij begon met werken voor PostNL heeft opgericht en dat hij alvorens de vervoerovereenkomst met PostNL te tekenen eerst zes weken op basis van een precontract voor PostNL werkzaamheden heeft verricht. X heeft derhalve enige tijd gehad om het contract met PostNL goed te overwegen voordat hij de investering in de eerste bus deed (en een eventuele afhankelijkheid van PostNL als opdrachtgever ontstond). X heeft anderen ingeschakeld om de diensten uit de vervoersovereenkomst te verrichten. De stelling van PostNL dat het bij het rijden van meerdere routes bijna onvermijdelijk is om andere chauffeurs in te zetten, is door X ter zitting bevestigd met zijn verklaring dat hij zich gedwongen heeft gezien om een tweede bus aan te schaffen, omdat hij geen tijd had om alleen beide routes te rijden en evenmin in staat was zelf in één keer de pakketjes te laden. In het jaar 2015 is X in 37% van de ritten bijgestaan of vervangen. De wil en het gedrag van X is gericht geweest op ondernemerschap. X streefde immers naar een situatie met meerdere routes waarin hij structureel zodanig veel werk aannam dat hij hiervoor ook anderen moest inzetten en een tweede bedrijfsvoertuig heeft aangeschaft. Vast staat ook dat X niet werd beloond op basis van zijn inspanningen en/of op basis van gewerkte uren, maar op basis van het door hem geleverde resultaat. Ten aanzien van X is de kantonrechter van oordeel dat, alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Het feit dat PostNL gedetailleerde instructies gaf ten aanzien van de uitvoering van het werk en op de naleving daarvan toezag, hetgeen zoals PostNL heeft gesteld wellicht inherent is aan het logistieke bedrijf dat zij voert maar veel kenmerken vertoont van een gezagsverhouding, leidt niet tot een ander oordeel.