Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 23 februari 2016
ECLI:NL:GHAMS:2016:664
werkgever/werknemer
Werknemer is 23 mei 2014 in dienst getreden bij werkgever in de functie van bedrijfsleider. Werknemer is tevens een van de bestuurders van Y BV. Op 12 april 2015 is werknemer op staande voet ontslagen. Volgens werkgever heeft werknemer € 12.000 verduisterd uit de kluis van werkgever. Daarnaast heeft werknemer personeel van werkgever uitgeleend aan Y BV en heeft hij de gewerkte uren van dat personeel door werkgever laten betalen, aldus werkgever. Werknemer heeft in kort geding gevorderd dat werkgever zal worden veroordeeld tot doorbetaling van zijn loon vanaf 1 april 2015 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd. De kantonrechter heeft de vordering van werknemer toegewezen. Tegen dit vonnis komt werkgever in hoger beroep.
Het hof oordeelt als volgt. Werkgever heeft zich op het standpunt gesteld dat niet alleen het uitlenen van personeel van werkgever aan Y BV als reden voor ontslag is opgegeven, maar dat daarnaast ook als reden is opgegeven het door werknemer veronachtzamen van de verplichtingen die de arbeidsovereenkomst werknemer als bedrijfsleider oplegde en het zonder medeweten of toestemming van werkgever tijdens de duur van het dienstverband oprichten en exploiteren van een andere horecaonderneming. Deze laatstgenoemde redenen komen echter niet voor in de e-mails waarbij werkgever werknemer op staande voet heeft ontslagen en evenmin in een andere e-mail, waarnaar in eerstbedoelde e-mail in verband met de ontslagreden werd verwezen. Het hof is het met de kantonrechter eens dat het elders tewerkstellen door werknemer van personeel gezien het tijdsverloop een bijkomende omstandigheid oplevert, maar niet mede bepalend kan zijn voor de vraag of werknemer werkgever een dringende reden heeft gegeven voor ontslag. Het ontslag was mede gebaseerd op de vermeende verduistering van € 12.000 door werknemer. Werkgever heeft ter onderbouwing van deze reden onder meer drie verklaringen van werknemers overgelegd. Werknemer heeft de juistheid van deze verklaringen betwist. De onderbouwing van deze betwisting heeft het hof echter niet kunnen overtuigen. Nu drie van zijn vroegere collega’s omtrent de vermissing van € 12.000 een gedetailleerde en voor werknemer zeer belastende verklaring hebben afgelegd had het op de weg van werknemer gelegen daarop gemotiveerd in te gaan, zeker voor zover deze betrekking hebben op de geldhandelingen die werknemer op de maandagen volgens de betrokken werknemers heeft verricht. Werknemer heeft dit echter nagelaten. Bovendien moet op basis van de verklaring van de boekhouder worden aangenomen dat werknemer als bedrijfsleider de taak had de inhoud van de kluis te beheren. Het hof acht de kans dat werkgever zal slagen in het bewijs dat werknemer in zijn hoedanigheid van bedrijfsleider verantwoordelijk is voor het verdwijnen van geld zodanig dat er in dit geding van moet worden uitgegaan dat werknemer werkgever een dringende reden heeft gegeven voor ontslag. Dit mede in aanmerking genomen dat werknemer zonder daarvoor toestemming te hebben verkregen gedurende een periode van enkele maanden personeel van werkgever tewerk heeft gesteld bij een bedrijf waarin hij een belang heeft. Wat betreft de onverwijldheid van het gegeven ontslag, gaat het hof ervan uit dat de vermissing van gelden uit de kluis op of omstreeks 6 april 2015 aan het licht is gekomen. Nadat werknemer de gelegenheid is gegeven op een weerwoord waarvan hij op 12 en 14 april 2015 gebruik heeft gemaakt, acht het hof het op 14 april 2015 gegeven ontslag onverwijld gegeven. Volgt veroordeling van werknemer tot terugbetaling van al hetgeen werkgever krachtens het bestreden vonnis aan hem heeft betaald.