Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Stichting tot bevordering der notariële wetenschap
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 21 juni 2016
ECLI:NL:GHAMS:2016:2383

werknemer/Stichting tot bevordering der notariële wetenschap

Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep. Er heeft zich namelijk geen situatie voorgedaan als bedoeld in artikel 4 WGBH/CZ.

Het hof oordeelt als volgt. Vastgesteld moet worden dat de beide getuigen, getuige 1 en getuige 2, nagenoeg eensluidend verklaren over de reden waarom de arbeidsovereenkomst met werknemer niet is verlengd. Die reden komt er kort samengevat op neer dat in de visie van getuige 1, de direct leidinggevende van werknemer, werknemer als persoon niet in de groep paste. Deze mededeling is volgens getuige 1 aanleiding geweest om de arbeidsovereenkomst met werknemer niet te verlengen. Getuige 2, die destijds deel uitmaakte van het bestuur, heeft deze lezing bevestigd en hoewel zij heeft verklaard zelf niet te hebben deelgenomen aan de besluitvorming over die verlenging vanwege haar werkrelatie met de echtgenote werknemer, heeft zij tevens verklaard te hebben aangegeven dat zij dit besluit zou ondersteunen. Daarmee kan uit deze verklaringen bepaald niet worden afgeleid dat niettemin de ziekte van werknemer destijds een sta in de weg heeft gevormd voor de verlenging van zijn arbeidsovereenkomst. Het aan werknemer opgedragen tegenbewijs zou dan mogelijk nog te putten zijn uit de verklaring van zijn echtgenote en van hemzelf. Niet in discussie is dat getuige 2 tegen de echtgenote van werknemer heeft gezegd dat de ziekte van werknemer en de daaruit mogelijk voor de Stichting voortvloeiende financiële gevolgen reden vormden om niet met werknemer door te gaan. Getuige 2 heeft die uitlating ook volmondig erkend. Die mededeling is volgens getuige 2 echter uitsluitend gedaan om werknemer niet nog meer in de stress te brengen, maar zij berustte volgens getuige 2 niet op waarheid. Volgens werknemer heeft ook getuige 1 op enig moment nadat zij reeds eerder had medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd een dergelijke mededeling gedaan, maar daarvan heeft getuige 1 reeds bij het College voor de Rechten van de mens als getuige gehoord gesteld dat die stelling niet juist is en dat zij een dergelijke uitlating niet heeft gedaan. Resteert aldus de feitelijke situatie dat werknemer een hartinfarct had gehad, dat hij bezig was met een re-integratieproces, dat de arbeidsovereenkomst niet werd verlengd en dat een bestuurslid van de Stichting tegen de echtgenote van werknemer nadien heeft verklaard dat de arbeidsovereenkomst niet was verlengd gezien de gezondheidssituatie van werknemer. Dat is gezien de aard en inhoud van de verklaringen van getuige 1 én getuige 2 onvoldoende om aan te nemen dat zich de situatie heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 4 WGBH/CZ. Het hof bekrachtigt derhalve het vonnis waarvan beroep.