Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 2 augustus 2016
ECLI:NL:GHARL:2016:6262
werknemer/werkgever
Werknemer heeft tussen 1 april 2014 en 1 oktober 2015 drie tijdelijke arbeidsovereenkomst gesloten met werkgever. Na 1 oktober 2015 is werknemer blijven werken voor werkgever. Op 26 november 2015 zegt werkgever de arbeidsovereenkomst op ‘vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van werknemer’. Volgens werknemer komt werkgever het beroep op artikel 7:669 lid 4 BW niet toe, omdat hij voor 1 oktober 2015 die leeftijd reeds had bereikt. In eerste aanleg vordert werknemer vernietiging van de opzegging en doorbetaling van loon. De vordering wordt afgewezen.
Het hof oordeelt als volgt. Voor zover het betoog van werknemer ertoe strekt dat de kantonrechter ten onrechte de wisselbepaling van artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet heeft toegepast, faalt dit betoog, reeds omdat werknemer zijn vordering tot vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst in eerste aanleg heeft ingetrokken. Overigens staat, zoals werkgever terecht heeft aangevoerd, geen hoger beroep open tegen een beslissing op grond van artikel 69 Rv dan wel het uitblijven daarvan, tenzij de rechter artikel 69 ten onrechte heeft toegepast dan wel bij de behandeling van de zaak essentiële vormen heeft verzuimd, hetgeen in dit geval echter gesteld noch gebleken is. Voorts heeft werknemer zijn vordering vermeerderd en wel aldus dat hij in hoger beroep alsnog vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst vordert. Anders dan hij betoogt, brengt de devolutieve werking van het hoger beroep niet mee dat het hof thans dient te oordelen over de inleidende dagvaarding, waarbij de vordering tot vernietiging van de opzegging was ingesteld. Die vordering is in eerste aanleg immers ingetrokken. Toepassing van de wisselbepaling in hoger beroep kan werknemer niet baten, omdat de vordering in hoger beroep dateert van 4 april 2016 – de datum waarop de dagvaarding in hoger beroep is uitgebracht – en werknemer op 16 februari 2016 in kort geding een vordering tot vernietiging van de opzegging heeft ingesteld, maar die vordering heeft ingetrokken. Het hof overweegt dat onder de WWZ een buitengerechtelijke vernietiging van een opzegging niet meer mogelijk is.