Naar boven ↑

Rechtspraak

GVB Exploitatie B.V./werknemer
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 17 oktober 2016
ECLI:NL:RBAMS:2016:7308

GVB Exploitatie B.V./werknemer

Ontbinding arbeidsovereenkomst trambestuurder na het veroorzaken van een ongeval en het ontwijken van een gesprek met werkgever over de toedracht hiervan (e-grond). Geen ernstig verwijtbaar handelen.

Werknemer is sinds 2005 in dienst van GVB en is laatstelijk werkzaam in de functie van personenvervoerder metro. Op de arbeidsovereenkomst is de GVB CAO van toepassing. Daarnaast gelden er Voorschriften voor de Treindienst. Op 15 december 2015 is werknemer betrokken geweest bij een ongeval waarbij het door werknemer bestuurde voertuig, sneltram 51-12, op een voorligger, de sneltram 51-11, is gebotst. GVB verzoekt de arbeidsovereenkomst met werknemer te ontbinden wegens verwijtbaar handelen of nalaten van werknemer (art. 7:669 lid 3 onderdeel e BW). Aan dit verzoek legt GVB – kort gezegd en onder verwijzing naar de conclusies in het KVM-rapport – ten grondslag dat werknemer met grote snelheid op een stilstaande sneltram is gebotst, welke tram hij had kunnen en moeten zien. Het mag dan van werknemer verwacht worden GVB volledig en correct te informeren hoe een dergelijk ongeluk is ontstaan. Dat heeft werknemer niet gedaan. Tot slot heeft werknemer de vluchtdeur geopend, hetgeen te allen tijde ten strengste verboden is en dat weet werknemer. Het verweer van werknemer strekt tot afwijzing van het verzoek.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Vast staat met onder meer het KVM-rapport – de kantonrechter heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van die bevindingen – dat werknemer op 15 december 2015 een ernstig ongeluk heeft veroorzaakt door met sneltram 51-12 in te rijden op een voorgaande tram. Deze tram stond stil voor een stopsein, welk sein bekend is op het traject. Werknemer wist van en was gewaarschuwd voor extra drukte op het traject. Het ongeval is gebeurd op een baanvak waar werknemer ‘op zicht’ moest rijden, hetgeen betekent dat men het baanvak moet kunnen overzien en bij twijfel vaart moet minderen of zelfs helemaal moet stoppen. Werknemer heeft over de directe aanleiding voor het ongeluk verklaringen afgelegd, die op details niet steeds op elkaar aansluiten. Werknemer is daarbij (met de bestuurder van tram 51-11) weigerachtig gebleven om met GVB over de toedracht in gesprek te gaan. Niet uitgesloten kan echter worden dat de medische gesteldheid van werknemer hierbij een rol heeft gespeeld. Op hoofdlijnen is zijn relaas consistent gebleven en daarom zal de verklaring van werknemer omtrent de aanleiding tot uitgangspunt worden genomen. Alles overziende kan werknemer worden verweten dat hij de cabinedeur heeft geopend, het baanvak daarbij niet in de gaten heeft gehouden en zijn toch al forse vaart niet heeft geminderd, waardoor hij op de stilstaande tram is gebotst. Dat gaat verder dan een ongelukkige samenloop van omstandigheden of een enkele vergissing, die werknemer niet valt te verwijten. De ernst van dit feit, in de relatie met de zijdens werknemer te vervullen functie en kerntaken, maken dat sprake is van verwijtbaar handelen, als bedoeld in de e-grond van artikel 7:669 BW. Daarbij gevoegd dat werknemer het gesprek met GVB over de toedracht heeft ontweken, terwijl GVB daarbij een groot belang had, wordt geoordeeld dat sprake is van verwijtbaar handelen, waardoor in redelijkheid niet van GVB te vergen valt het dienstverband met werknemer voort te zetten. Herplaatsing ligt niet in de rede, zeker niet wederom in een functie als personenvervoerder. Werknemer kan weliswaar een verwijt worden gemaakt van de gebeurtenissen, doch – mede door het gebrek aan opzet aan de zijde van werknemer – echter niet zodanig dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten op grond waarvan werknemer geen recht zou hebben op een transitievergoeding. GVB heeft de zijdens werknemer berekende transitievergoeding in hoogte niet weersproken, zodat toegewezen zal worden het bedrag van € 12.882,38 bruto.