Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 19 mei 2015
ECLI:NL:GHARL:2015:3513
werknemers/VEC B.V. c.s.
Tussen bedrijf 2 en ABVAKABO FNV bestond een ondernemings-cao met een looptijd van 1 juli 2006 tot 1 januari 2008 met daarin een middelloonpensioenregeling. Bedrijf 1 kent tevens een FPU-regeling. Als gevolg van het faillissement van bedrijf 2 heeft het bedrijf 1 de aansluitingsovereenkomst per 19 september 2007 beëindigd. Het bedrijf 1 heeft aan de niet gefailleerde werkmaatschappijen behorende tot bedrijf 2 een nieuw aansluitingscontract aangeboden. Begin 2008 heeft de directie van bedrijf 2 na een pensioenvergelijkend onderzoek in overleg met de ondernemingsraad en ABVAKABO FNV vier grote pensioenverzekeraars geselecteerd. Bedrijf 2 heeft vervolgens met terugwerkende kracht een collectief pensioencontract afgesloten met bedrijf 3 met ingang van 19 september 2007. Deze regeling, zonder FPU-regeling, betreft een beschikbarepremieregeling, waarin het eindresultaat op de pensioendatum afhankelijk is van de stand van de beleggingen. Bij memorie van grieven hebben werknemers drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en nieuwe producties in het geding gebracht.
Tussen partijen is in geschil in hoeverre VEC in 2007 gerechtigd was om de voor werknemers op grond van artikel 8 van de bedrijfs-cao geldende (middelloon)pensioenregeling bij bedrijf 1 eenzijdig te wijzigen in een beschikbarepremieregeling bij bedrijf 3. De meest verstrekkende stelling van werknemers is dat de nieuwe pensioenregeling vernietigbaar is op grond van artikel 12 Wet CAO, daarbij stellend dat de cao nooit is geëindigd en dat er ingevolge artikel 8 van die cao aansluiting bij bedrijf 1 moet zijn. Artikel 12 Wet CAO heeft slechts betrekking op arbeidsovereenkomsten tussen een werkgever en een werknemer die beiden aan de cao gebonden zijn door middel van de onderhavige arbeidsovereenkomsten. Dat één of meer van de werknemers lid was van ABVAKABO FNV en aldus gebonden is aan de onderhavige cao, is gesteld noch gebleken. Tussen de partijen is niet in geschil dat de cao is geïncorporeerd in de individuele arbeidsovereenkomsten van werknemers. Het hof overweegt voorts dat niet gesteld of gebleken is dat de cao (in elk geval niet vóór of in 2008) is opgezegd of dat de (in de arbeidsovereenkomsten geïncorporeerde) bepaling van artikel 8 van de cao is vervangen door die van een andere cao of enige arbeidsvoorwaardenregeling die in de arbeidsovereenkomsten is geïncorporeerd. Zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen, is de cao niet door het faillissement van bedrijf 2 geëindigd. Dit brengt mede dat VEC ook na 19 september 2007 in beginsel verplicht was zorg te dragen voor de nakoming van de pensioenregeling bij het bedrijf 1. VEC en Galliata hebben gesteld dat het bedrijf 2 in economisch opzicht slecht is gegaan, dat de aandeelhoudster van bedrijf 2 in staat van faillissement is verklaard, dat bedrijf 1 daarop de aansluitingsovereenkomst met bedrijf 2 heeft beëindigd en slechts een nieuwe aansluitingsovereenkomst wilde sluiten onder de voorwaarde dat de opgelopen voornoemde vordering van bedrijf 1 jegens bedrijf 2 geheel zou worden voldaan en dat alle ondernemingen van die groep zich opnieuw dienden aan te sluiten. Het hof overweegt dat VEC alleen niet in staat was om aan die voorwaarden te voldoen en derhalve niet kon beslissen over hun vernieuwde aansluiting bij bedrijf 1. Bovendien kon van VEC niet gevergd worden – nog afgezien van het feit dat zij daartoe alleen niet in staat was – dat zij de achterstallige schuld van bedrijf 2 jegens bedrijf 1 zou voldoen, nu deze schuld ook werknemers betrof die niet bij VEC in dienst waren en waarmee VEC geen bemoeienis had. De genoemde omstandigheden vormen een zodanige wijziging van omstandigheden dat VEC daarin als goed werkgever (in de zin van art. 7:611 BW) aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een redelijk voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden in die zin dat niet langer zou worden voldaan aan de bepaling in de arbeidsovereenkomsten dat de werknemers aangemeld blijven bij bedrijf 1. Vast staat voorts dat de directie van bedrijf 2 na een vergelijkend onderzoek inzake pensioenverzekeringen in overleg met de ondernemingsraad en ABVAKABO FNV vier grote pensioenverzekeraars heeft geselecteerd en uiteindelijk heeft gekozen voor de pensioenregeling van bedrijf 3, met welk alternatief volgens VEC en Galliata 90% van de werknemers heeft ingestemd. Alvorens de vraag te beantwoorden of de aangeboden pensioenregeling bij bedrijf 3 als een redelijk voorstel tot wijziging van de arbeidsovereenkomsten moet worden aangemerkt en of de aanvaarding daarvan van werknemers gevergd had kunnen worden, wenst het hof nadere inlichtingen te verkrijgen omtrent de destijds aanwezige mogelijkheden voor een andere pensioenregeling ter vervanging van de aansluiting bij bedrijf 1. Opdat VEC en Galliata de hiervoor bedoelde stukken kunnen overleggen en inlichtingen kunnen verschaffen, zal de zaak naar de in het dictum te noemen roldatum worden verwezen voor het vragen van een akte door VEC en Galliata.