Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 14 december 2016
ECLI:NL:RBNHO:2016:11031
werkneemster/Espresso Lounge B.V. c.s.
De feiten
Werkneemster is op 18 september 2015 in dienst getreden bij Espresso Lounge B.V. Er is een vaststellingovereenkomst opgesteld door Espresso Lounge B.V. ten aanzien van het beëindigen van de arbeidsovereenkomst met werkneemster. Deze vaststellingsovereenkomst is op 1 december 2015 ondertekend door werkgever. Werkneemster heeft deze vaststellingsovereenkomst niet getekend. Op 2 december 2015 heeft Mare Beheer Holding B.V. (hierna: Mare) als eigenaar van de formule Espresso Lounge met werkneemster een intentieverklaring gesloten, waarbij zij de intentie hebben uitgesproken dat zij een franchiseovereenkomst aangaan. Deze franchiseovereenkomst houdt in dat Mare franchisegever is en werkneemster franchisenemer. Op 9 mei 2016 heeft werkneemster een schuldbekentenis aan werkgever getekend voor een bedrag van € 3500. De Espresso Lounge is op 15 mei 2016 gesloten. Mare heeft op 1 juni 2016 een factuur aan werkneemster verzonden ter hoogte van € 2990, in verband met voorraad en verdwenen inventaris. Bij brief van 29 juli 2016 heeft werkneemster de schuldbekentenis willen vernietigen. Espresso Lounge B.V. is met ingang van 1 september 2016 opgehouden te bestaan. Werkneemster verzoekt de arbeidsovereenkomst met verweerder(s) te ontbinden op grond van artikel 7:671c lid 1 BW met toekenning van een billijke vergoeding van € 14.783. Daarnaast verzoekt werkneemster de kantonrechter de vernietiging van de schuldbekentenis te bevestigen. Verweerders verweren zich tegen het verzoek en stellen dat de verzochte ontbinding en nevenvorderingen moeten worden afgewezen. Zij verzoeken op hun beurt bij wijze van tegenverzoek dat werkneemster wordt veroordeeld om € 7043,95 aan werkgever te betalen.
De beoordeling
In geschil is of de arbeidsovereenkomst die tussen werkneemster en Espresso Lounge B.V. is gesloten, vanaf 1 januari 2016 nog heeft bestaan. Ter zitting is vast komen te staan dat werkneemster kort na het aangaan van het dienstverband als bedrijfsleider van de Espresso Lounge werkzaam is geweest en dat zij vanaf 1 januari 2016 zelfstandig de Espresso Lounge exploiteerde. Zij had met het oog daarop een eigen onderneming opgericht die stond ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Daarnaast had zij via een payrollbedrijf werknemers in dienst. Zij besliste ook wie werd aangenomen. Werkneemster ontving vanaf 1 januari 2016 geen loon meer en heeft zelfstandig haar inkomsten uit de winst gehaald. De inkomsten en betalingen liepen via bankrekeningen op haar naam. Werkneemster besloot op welke dagen en tijden de Espresso Lounge open was. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat er vanaf 1 januari 2016 geen dienstbetrekking meer was tussen werkneemster en Espresso Lounge. De kantonrechter stelt vast dat de arbeidsovereenkomst tussen werkneemster en Espresso Lounge B.V. op 1 januari 2016 met wederzijds goedvinden is geëindigd. Voorts is niet komen vast te staan dat er een arbeidsrelatie was tussen werkneemster en Mare of werkgever. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst moet worden afgewezen. Voor toekenning van een billijke vergoeding bestaat dan ook geen grondslag en ook op dit onderdeel wordt het verzoek afgewezen. Ten aanzien van de verzochte bevestiging van de vernietiging van de schuldbekentenis is de kantonrechter van oordeel dat in deze verzoekschriftprocedure geen plaats is voor een dergelijk verzoek. Uit de parlementaire geschiedenis volgt niet dat de wetgever bij de in artikel 7:686a lid 3 BW geboden mogelijkheid om nevenvorderingen bij verzoekschrift in te kunnen dienen ook het oog heeft gehad op vorderingen die niet (rechtstreeks) voortvloeien uit de contractuele verhouding tussen een werkgever en een werknemer. Nu na 1 januari 2016 geen arbeidsovereenkomst meer was tussen werkneemster en Espresso Lounge en de schuldbekentenis niet ziet op iets dat voortvloeit uit de verhouding tussen werkgever en werknemer, maar voortvloeit uit de verkoop van voorraad, zal de kantonrechter werkneemster in dit onderdeel van het verzoek niet-ontvankelijk verklaren. Gelijk aan hetgeen hiervoor is overwogen, vloeit het tegenverzoek van verweerders niet voort uit de contractuele verhouding tussen een werkgever en een werknemer. Ook het tegenverzoek zal niet-ontvankelijk worden verklaard.