Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Tilburg), 19 april 2017
ECLI:NL:RBZWB:2017:2605
werkgeefster/X c.s.
Feiten
Werknemer is vanaf 4 april 2014 op grond van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar als haarstylist in dienst van werkgeefster. Op 29 november 2014 is tijdens een stapavond, voor de deur van een café in Tilburg, door mishandeling letsel toegebracht aan werknemer, onder meer bestaande uit fracturen aan zijn rechterhand. Drie personen zijn wegens het ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’ door de rechtbank te Breda veroordeeld tot taakstraffen dan wel tot betaling van een geldboete. Werknemer heeft zich op 29 november 2014 ziek gemeld. Werkgeefster vordert een verklaring voor recht dat de drie daders aansprakelijk zijn voor de door haar geleden schade, alsmede hoofdelijke veroordeling om aan haar een vergoeding te betalen, strekkende tot vergoeding van onder meer loonschade en re-integratieschade.
Oordeel
Loonschade
Werkgeefster baseert haar vordering tot vergoeding van het door haar aan werknemer uitbetaalde (netto)loon op artikel 6:107a lid 2 BW. Daarin is bepaald dat een werkgever, die krachtens artikel 7:629 lid 1 BW of krachtens (collectieve) arbeidsovereenkomst verplicht is om het loon door te betalen van een werknemer die arbeidsongeschikt is als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, jegens die ander recht heeft op schadevergoeding. De vraag is of de arbeidsongeschiktheid van werknemer het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor de drie daders aansprakelijk zijn. Hoewel zij dit alle drie betwisten komt de kantonrechter tot een ander oordeel. In rechte is in voldoende mate komen vast te staan dat de door een van de daders geïnitieerde geweldsorgie, waar de andere twee daders zich vrijwel onmiddellijk bij hebben aangesloten, heeft geleid tot zodanig letsel bij werknemer dat die als gevolg daarvan arbeidsongeschikt is geraakt. Het handelen van de daders was onrechtmatig tegenover werknemer. De daders zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de daaruit voortgevloeide schade. De door werkgeefster gevorderde verklaring voor recht wordt dan ook uitgesproken. De schadevergoedingsplicht op grond van artikel 6:107a lid 2 BW bestaat in beginsel uit het nettoloon dat werkgeefster over de maanden december 2014 tot en met maart 2015 aan werknemer heeft betaald. Daarop strekt in mindering het loon over de uren waarin werknemer in het kader van zijn re-integratie werkzaamheden heeft verricht. De kantonrechter komt op een toe te wijze bedrag aan loonschade van € 4832,39 uit.
Re-integratieschade
Overeenkomstig artikel 6:107a lid 3 BW zijn de drie daders verplicht om de door werkgeefster gemaakte redelijke kosten ter nakoming van haar in artikel 7:658a BW bedoelde verplichtingen inzake de re-integratie van een arbeidsongeschikte werknemer te vergoeden. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft werkgeefster genoegzaam aangetoond dat door haar voor zo veel mogelijk aan de betreffende verplichtingen is voldaan. De daarmee gemoeide kosten komen alleszins redelijk voor. Niet valt in te zien dat het hier gaat om werkzaamheden die behoren tot de gewone bedrijfsvoering van werkgeefster, temeer nu deze kosten niet het gevolg zijn van gebeurtenissen waarop zij als werkgever invloed heeft gehad.
Conclusie
De verklaring voor recht dat de drie daders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door werkgeefster geleden schade wordt uitgesproken. Als schadevergoeding wijst de kantonrechter een bedrag van (€ 4832,39 + € 142,80 =) € 4975,19 toe.