Naar boven ↑

Rechtspraak

Praktijken B.V./werknemer
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 10 oktober 2017
ECLI:NL:GHSHE:2017:4429

Praktijken B.V./werknemer

Werkgeefster is op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk. Werknemer had van werkgeefster mogen verwachten dat zij voor het benodigde touw in de standaarduitrusting had zorggedragen. Bovendien is een inschattingsfout, zo daar al sprake van zou zijn geweest, iets waar een werkgever rekening mee dient te houden.

Feiten Werknemer is op 5 juli 1999 bij werkgeefster in dienst getreden in de functie van dierenarts. Op 28 mei 2006 is werknemer een ongeval overkomen bij boer 1. Een koe heeft met de kop tegen het rechterbovenbeen van werknemer geslagen. Op 28 augustus 2006 is tijdens het inenten van varkens een varken (onzacht) tegen de reeds gekwetste knie aangelopen/gesprongen met opnieuw letsel tot gevolg. Werknemer had zich voor een maandag-routine-bezoek begeven naar boer 2. Aldaar aangekomen bleek dat de varkens (nog) niet waren ge-ent door een collega van werknemer. Werknemer is eigener beweging overgegaan tot het enten van de varkens. Vanaf maart 2007 is werknemer arbeidsongeschikt. Aan werkgeefster is een loonsanctie opgelegd. Werknemer heeft tot 20 maart 2010 aan werkgeefster het loon door moeten betalen. Bij beslissing van 17 maart 2010 heeft het UWV aan werknemer een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Door partijen is op 10 juli 2013 een vaststellingsovereenkomst opgemaakt, waarin het einde van het dienstverband per 1 augustus 2013 is vastgelegd. In de procedure in eerste aanleg vordert werknemer voor recht te verklaren dat werkgeefster aansprakelijk is voor de schade van werknemer als gevolg van de bedrijfsongevallen van 28 mei en 28 augustus 2006. Bij vonnis van 18 maart 2015 heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat werkgeefster aansprakelijk is voor de schade van werknemer als gevolg van het bedrijfsongeval van 28 mei 2016 en is werkgeefster veroordeeld tot betaling aan werknemer van de materiële en immateriële schade, voor zover deze niet reeds uit hoofde van de aansprakelijkheid van boer 1 is voldaan. Werkgeefster is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen.

Oordeel Het hof oordeelt dat werkgeefster niet althans onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat werknemer het ongeval met de koe is overkomen in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Naar het hof begrijpt ziet grief 1 op de vraag of causaal verband bestaat tussen het ongeval en de beweerde schade. Dat werknemer werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid staat naar het oordeel van het hof vast. De aard van het werk brengt risico van reacties van dieren mee terwijl niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist is dat werknemer het ongeval met de koe is overkomen in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Met de verwijzing naar het rapport van deskundige 2 heeft werknemer naar het oordeel van het hof aannemelijk gemaakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die door het ongeval met de koe kunnen zijn veroorzaakt. Werkgeefster heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat het verband tussen het door deskundige 2 waarschijnlijk geachte knieletsel en het ongeval met de koe (kopstoot) te onzeker of onbepaald is en voornoemde bewijsregel niet van toepassing is. Of causaal verband tussen het ongeval van werknemer en het knieletsel moet worden aangenomen kan het hof evenwel eerst beoordelen na de beoordeling van grief 2, met welke grief werkgeefster betwist dat zij haar zorgplicht heeft geschonden. De aanwezigheid van de boer had het ongeval, volgens werknemer, kunnen voorkomen nu deze daartoe door werknemer geïnstrueerd zo nodig de kop in bedwang had kunnen houden. Volgens werknemer heeft werkgeefster haar zorgplicht geschonden omdat zij er geen zorg voor heeft gedragen dat werknemer een touw had en dit door de boer moest worden gehaald. Werkgeefster betoogt dat er geen normen in de beroepsgroep bekend zijn over de inhoud van een spoedkoffer of de uitrusting van de dierenarts. Werknemer was als (ervaren) dierenarts zelf verantwoordelijk voor zijn uitrusting en niet de praktijk. Het hof oordeelt als volgt. Nu het opnemen van een touw in de standaarduitrusting van een dierenarts een eenvoudige maatregel is, terwijl een touw in de uitoefening van de werkzaamheden kennelijk nodig is wanneer bepaalde omstandigheden zich voordoen, zoals in het onderhavige geval het onder zich trekken van een achterpoot door de koe, had van werkgeefster mogen worden verwacht dat zij voor het benodigde touw in de standaarduitrusting had zorggedragen. Voorts gaat niet op het betoog van werkgeefster dat werknemer zich, naar het hof begrijpt, niet op de plaats bij de koe waar het ongeval zich voordeed behoefde te bevinden dan wel had kunnen wachten tot de boer terug was. Ook wanneer er met werkgeefster van uit moet worden gegaan dat op het moment dat geen gevaar voor infectie bestond zoals werknemer heeft betoogd, geldt dat zij er rekening mee moet houden dat werknemers weleens nalaten de zorgvuldigheid in acht nemen die ter voorkoming van ongelukken geraden is. Daaraan doet de kennis en ervaring van werknemer niet af, nu een inschattingsfout, zo daar al sprake van zou zijn geweest nu eenmaal ook iets is waar een werkgever rekening mee dient te houden. Het hof oordeelt dat gezien het voorgaande causaal verband tussen de werkzaamheden en het knieletsel van werknemer dient te worden aangenomen.