Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 9 mei 2018
ECLI:NL:RBDHA:2018:5546
werknemer/Hofkwartier Hotelexploitatie B.V.
Feiten
Werknemer is op 1 maart 2000 bij Hofkwartier Hotelexploitatie B.V. (hierna: Hofkwartier) in dienst getreden. Het laatstverdiende salaris van werknemer bedraagt € 1.558,60 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiegeld. Op 18 augustus 2017 heeft het UWV aan Hofkwartier toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met werknemer op grond van bedrijfseconomische redenen op te zeggen. Op 8 juni heeft Hofkwartier het UWV gevraagd om een verklaring waarin staat of zij voldoet aan de voorwaarden van de overbruggingsregeling transitievergoeding conform artikel 7:673d BW en artikel 24 van de Ontslagregeling. Het UWV heeft in dit verband verklaard dat Hofkwartier niet aan alle voorwaarden voldeed, omdat niet kon worden vastgesteld of haar berekening van de hoogte van de waarde van haar vlottende activa en passiva correct was. Werknemer stelt dat Hofkwartier ten onrechte een beroep op de overbruggingsregeling transitievergoeding heeft gedaan en verzoekt thans betaling van de volledige wettelijke transitievergoeding, die dient te worden berekend vanaf 1 maart 2000. Hofkwartier voert ten verwere aan dat zij thans wel aan alle voorwaarden van de overbruggingsregeling voldoet, zodat zij terecht voor de berekening van de duur van de arbeidsovereenkomst de maanden gelegen vóór mei 2013 buiten beschouwing heeft gelaten.
Oordeel
Vervaltermijn ex artikel 7:686a lid 4 onderdeel b BW
Hoewel Hofkwartier strikt genomen in deze procedure geen verzoek heeft ingediend, heeft zij zich bij wijze van verweer wél op de overbruggingsregeling transitievergoeding beroepen. De kantonrechter gaat ervan uit dat de vervaltermijn ex artikel 7:686a lid 4 onderdeel b BW ook van toepassing is op de situatie waarin een werkgever ná het verstrijken van de vervaltermijn zich verweert met een beroep op de uitzondering van de overbruggingsregeling. Een andersluidende interpretatie is noch in de tekst van de artikelen 7:673d en 7:686a lid 4 BW, noch in de wetsgeschiedenis, te vinden. Ook wordt in het oordeel van de kantonrechter betrokken dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een vergelijkbare casus heeft overwogen dat de inhoud van de voornoemde artikelen zinledig zou zijn wanneer een werkgever ook na het verstrijken van de vervaltermijn bij wege van verweer aanspraak zou kunnen maken op een lagere transitievergoeding (zie ECLI:NL:GHARL:2017:11208 en AR 2018-0246). Voorts merkt de kantonrechter op dat het handelen van Hofkwartier zich evenmin lijkt te verdragen met het beginsel van equality of arms, zoals verankerd in artikel 6 EVRM. Dit blijkt vooral uit het feit dat Hofkwartier de afwijzende verklaring van het UWV naast zich heeft neergelegd, terwijl zij wist dat werknemer niet instemde met toepassing van de overbruggingsregeling. Hierdoor heeft Hofkwartier werknemer ertoe gedwongen het onderhavige verzoek bij de kantonrechter in te dienen.
Aanhouding van de zaak
Na de mondelinge behandeling heeft Hofkwartier, onder verwijzing naar een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 17 april 2018 (zie ECLI:NL:GHDHA:2018:769 en AR 2018-0483), verzocht om aanhouding van de zaak. Zij heeft erop gewezen dat in die Haagse zaak eenzelfde vraag speelt ten aanzien van de overbruggingsregeling transitievergoeding en dat het Haagse hof die zaak heeft aangehouden totdat in cassatie is beslist op het hiervoor genoemde arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De kantonrechter ziet evenwel geen aanleiding de onderhavige procedure aan te houden, aangezien deze juist ervoor is bedoeld partijen op korte termijn duidelijkheid over hun rechtspositie te verschaffen. Bovendien is niet duidelijk wanneer de Hoge Raad uitspraak zal doen en of deze uitspraak tot een andersluidend oordeel zal leiden. Hier komt bij dat werknemer – gelet op de aard van de vergoeding en de door Hofkwartier naar voren gebrachte financiële omstandigheden – een groter belang heeft bij onmiddellijke uitspraak dan Hofkwartier bij aanhouding van de zaak. De kantonrechter veroordeelt Hofkwartier tot betaling van het restant van de transitievergoeding (€ 15.337,56 bruto).