Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 13 december 2018
ECLI:NL:RBAMS:2018:9363
werknemer/Oger Fashion B.V.
Feiten
Werknemer is in dienst bij Oger Fashion B.V. (hierna: Oger). Bij brief van 7 augustus 2018 heeft Oger werknemer op staande voet ontslagen. Blijkens de ontslagbrief wordt werknemer verweten dat hij een broek en een riem aan een klant heeft meegegeven zonder af te rekenen en dat hij een overhemd aan een andere klant heeft meegegeven zonder af te rekenen. Tegen het ontslag op staande voet is namens werknemer bezwaar gemaakt. Op 19 september 2018 heeft de gemachtigde van Oger namens Oger werknemer opnieuw (voorwaardelijk) op staande voet ontslagen naar aanleiding van een tweetal nieuwe ontdekkingen. In beide gevallen zou het zijn gegaan om handelingen in strijd met de interne regels voor bestellingen voor eigen gebruik. Daarbij verwijst Oger naar het feit dat werknemer een gewaarschuwd man was nu hij eerder malversaties had gepleegd door geld dat aan Oger toebehoort in eigen zak te steken. Werknemer verzoekt de kantonrechter het ontslag op staande voet van 7 augustus 2018 respectievelijk 19 september 2018 te vernietigen en Oger te veroordelen tot doorbetaling van het loon. Oger verweert zich tegen het verzoek en verzoekt voorwaardelijk, namelijk voor zover het ontslag op staande voet geen stand houdt, de arbeidsovereenkomst te ontbinden op basis van de e-grond en (meer) subsidiair respectievelijk de g-grond en h-grond.
Oordeel
Vernietiging ontslag op staande voet
Naar het oordeel van de kantonrechter is geen sprake van een rechtsgeldig eerste ontslag op staande voet. Met name nu het meest ernstige verwijt, het in eigen zak steken van geld dat een klant heeft betaald, door Oger is teruggenomen, en uit de dossierstukken is gebleken dat er uiteindelijk geen financieel nadeel voor Oger is geweest, is hetgeen aan het eerste ontslag op staande voet ten grondslag is gelegd onvoldoende om dit ontslag te dragen. In het licht van de omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat ook het tweede ontslag op staande voet geen stand kan houden. Onvoldoende is komen vast te staan dat werknemer ten bate van zichzelf heeft gehandeld en evenmin is voldoende komen vast te staan dat bestellingen door werknemer zijn verricht in strijd met interne voorschriften e.d. voor eigen gebruik. Er doet zich geen situatie voor waarin van de werkgever niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het verzoek van werknemer om vernietiging van het ontslag wordt daarom toegewezen. Nu het ontslag op staande voet wordt vernietigd, duurt de arbeidsovereenkomst voort en heeft werknemer recht op loon. Deze vordering wordt eveneens toegewezen.
Voorwaardelijk tegenverzoek
Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet moet worden vernietigd, is aan de voorwaarde waaronder het verzoek is ingediend, voldaan. Oger voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding primair is gelegen in een verwijtbaar handelen of nalaten van werknemer. Werknemer zou artikelen aan klanten hebben meegegeven zonder dat daarvoor is betaald en hij zou geld van klanten dat voor Oger bedoeld was voor zichzelf hebben gehouden. Ten einde de gegrondheid van voormelde opzeggingsgrond te kunnen beoordelen, acht de kantonrechter nadere bewijsvoering noodzakelijk. De overgelegde stukken geven naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende uitsluitsel om tot vaststelling van de (verweten) gedragingen te komen. Nu Oger zich op voornoemde opzeggingsgrond beroept, rust op haar de bewijslast. De kantonrechter laat Oger toe door alle middelen rechtens te bewijzen dat door werknemer verwijtbaar dan wel ernstig verwijtbaar is gehandeld of nagelaten.