Naar boven ↑

Rechtspraak

X/SBM Offshore N.V.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 5 februari 2019
ECLI:NL:GHAMS:2019:260

X/SBM Offshore N.V.

Toewijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor. X heeft voldoende recht en belang bij deze vordering om de feitelijke grondslag van zijn beschuldigingen van corruptie aan het adres van SBM Offshore N.V. te laten vaststellen.

Feiten

A is sinds 1 januari 2012 Chief Executive Officer van SBM Offshore N.V. (hierna: SMB). B is sinds 2012 Chief Governance and Compliance Officer van SBM en is sinds 10 april 2012 lid van de raad van bestuur van SBM. X was van 17 november 2003 tot en met 6 juni 2012 werkzaam als bedrijfsjurist bij SBM. De arbeidsovereenkomst is op 6 juni 2012 geƫindigd door middel van een vaststellingsovereenkomst. Naar aanleiding van een aanwijzing die SBM in januari 2012 ontving van mogelijk oneerlijke handelspraktijken van een van haar handelsagenten heeft zij een intern onderzoek gestart. X was betrokken bij dit interne onderzoek. Het komt er kort gezegd op neer dat X SBM beschuldigt van corruptie en dat SBM op haar beurt X beschuldigt van laster omdat zijn beschuldigingen aan haar adres van corruptie onwaar zijn. X overweegt een bodemprocedure tegen SBM met vorderingen die ertoe strekken dat voor recht wordt verklaard dat er wel degelijk voldoende feitelijke grondslag is voor zijn beschuldigingen van corruptie aan het adres van SBM en dat SBM onrechtmatig heeft gehandeld door hem ten onrechte te beschuldigen van laster, vergezeld van diverse daarop gebaseerde nevenvorderingen. X heeft bij inleidend verzoekschrift de rechtbank verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen. Tegen dit oordeel keert X zich in hoger beroep.

Oordeel

Bij de beoordeling van een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen, geldt als uitgangspunt dat dit wordt toegewezen als de door de verzoekende partij te bewijzen aangeboden feiten zijn betwist, het bewijs daarvan door getuigen is toegelaten en deze feiten tot de beslissing van de zaak kunnen leiden, zo volgt uit artikel 186 jo. 166 lid 1 Rv. Het verzoek dient de feiten die men wil bewijzen te vermelden (art. 187 lid 3 sub b Rv). Daartoe is volgens vaste rechtspraak niet vereist dat de verzoeker in het verzoekschrift nauwkeurig vermeldt welke feiten hij aan zijn voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en omtrent welke feiten hij getuigen wil laten horen, maar wel dat de verzoeker de feiten waarover hij getuigen wil laten horen zodanig moet omschrijven dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden, alsmede voor de wederpartij voldoende duidelijk is op welke feiten het verhoor betrekking zal hebben. X heeft recht en belang bij zijn verzoek om de in het beroepschrift genoemde getuigen te doen horen over de daarin gestelde feiten en omstandigheden. Het betreft immers feiten en omstandigheden die door SBM zijn betwist, waarvan het bewijs door getuigen is toegelaten en die tot beslissing kunnen leiden van de bodemzaak die X tegen SBM overweegt in te stellen. Met haar stelling dat zij slechts zakelijk weerwoord heeft gegeven op de beschuldigingen van X aan haar adres en dus haar beschuldigingen aan het adres van X niet als onrechtmatig kunnen worden aangemerkt, zodat de materiƫle rechtspositie van X in een bodemzaak te zwak is om een voorlopig getuigenverhoor te rechtvaardigen, miskent SBM dat de toewijsbaarheid van de in de bodemprocedure in te stellen vorderingen in de onderhavige procedure niet ter toetsing voorligt. Voorts is niet gebleken dat X misbruik maakt van zijn bevoegdheid om een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor in te dienen. Het verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor wordt toegewezen.