Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/ABN AMRO Bank N.V.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 29 april 2019
ECLI:NL:GHARL:2019:4308

werkneemster/ABN AMRO Bank N.V.

Verzoek tot toekenning transitievergoeding is binnen vervaltermijn ingediend. Een opzegging per de eerste van een maand mag door werkneemster zo worden begrepen dat het dienstverband eindigt op de eerste van die maand, zodat de vervaltermijn aanvangt op de tweede dag van die maand.

Feiten

Werkneemster is in 1990 in dienst getreden van ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ‘ABN AMRO’). Bij brief van 9 november 2017 heeft ABN AMRO de arbeidsovereenkomst per 1 maart opgezegd, na daartoe een ontslagvergunning te hebben gekregen van het UWV wegens langdurige arbeidsongeschiktheid van werkneemster. In een brief van 1 maart 2018 heeft werkneemster aanspraak gemaakt op betaling door ABN AMRO aan werkneemster van de transitievergoeding. In antwoord daarop heeft ABN AMRO zich op het standpunt gesteld dat werkneemster geen aanspraak heeft op een transitievergoeding, omdat zij ingevolge de ABN AMRO-cao 2016-2018 al aanspraak heeft op een suppletieregeling en deze dient te worden gezien als een gelijkwaardige voorziening als bedoeld in artikel 7:673b BW. Werkneemster heeft de kantonrechter kort gezegd verzocht om ABN AMRO te veroordelen tot betaling aan haar van de transitievergoeding. Werkneemster is in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken, omdat het verzoek tot toekenning van de transitievergoeding is gedaan buiten de vervaltermijn van drie maanden ex artikel 7:686a lid 4 BW. Tegen dit oordeel keert werkneemster zich in hoger beroep.

Oordeel

Tussen partijen is in geschil op welke datum de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Vast staat dat het verzoek is ingediend op 30 mei 2018. Tussen partijen is (terecht) niet in geschil dat als de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 1 maart 2018, het verzoekschrift binnen de vervaltermijn is ingediend. In geschil is of het verzoek ook tijdig is ingediend indien de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 28 februari 2018. Voor het antwoord op de vraag of de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 1 maart 2018 dan wel op 28 februari 2018 komt het aan op de betekenis die in dit geval dient te worden toegekend aan de opzegging 'per 1 maart 2018'. Steun voor de opvatting van werkneemster dat opzegging per 1 maart mocht worden begrepen als een beëindiging van de arbeidsovereenkomst op 1 maart kan worden gevonden in de betekenis van het woord 'per' in het normaal spraakgebruik als 'vanaf' of 'met ingang van', zodat daaruit volgt dat het dienstverband eindigt op 1 maart. Steun voor die opvatting kan daarnaast worden gevonden in de jurisprudentie van de Hoge Raad. Op grond van het voorgaande geldt dat werkneemster redelijkerwijs heeft mogen begrijpen dat door het ontslag per 1 maart 2018 de arbeidsovereenkomst eindigde op 1 maart 2018. Als ABN AMRO met een ontslag per 1 maart 2018 daadwerkelijk wilde bewerkstelligen dat het dienstverband eindigde op 28 februari 2018 had het op haar weg als werkgever gelegen om werkneemster daarover afdoende duidelijkheid te verschaffen. Nu de arbeidsovereenkomst geacht wordt te zijn geëindigd op 1 maart 2018 is het verzoekschrift ingediend binnen de vervaltermijn. Werkneemster is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het hof komt toe aan een beoordeling van het geschil dat partijen inhoudelijk verdeelt, te weten de vraag of de suppletieregeling moet worden beschouwd als een aan de transitievergoeding gelijkwaardige voorziening als bedoeld in artikel 7:673b lid 1 BW. Werkneemster heeft zich ter onderbouwing van haar stelling dat de suppletieregeling niet geldt als een gelijkwaardige voorziening beroepen op een tweetal uitspraken van het hof van 18 december 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:11133 en ECLI:NL:GHARL:2017:11290). Van voormelde uitspraak van het hof van 18 december 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:11133) is cassatie ingesteld. In afwachting van deze uitspraak zal de beslissing in de onderhavige zaak worden aangehouden. Partijen worden na die uitspraak in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten over de vraag welke betekenis die uitspraak heeft voor de in het onderhavige geding te nemen beslissing. ABN AMRO zal zich daarover als eerste, binnen vier weken na de datum van deze uitspraak, nader schriftelijk kunnen uitlaten. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.