Naar boven ↑

Rechtspraak

Aquila Uitzendbureau B.V./werknemer
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 9 juli 2019
ECLI:NL:GHDHA:2019:1805

Aquila Uitzendbureau B.V./werknemer

Vordering tot betaling achterstallig loon, wettelijke verhoging en aanzegvergoeding toegekend. Verweer werkgever dat werknemer vanwege ervaring niet in aanmerking komt voor functiegroep C van de bouw cao wordt verworpen, omdat werkgever dat onvoldoende heeft onderbouwd.

Feiten

Werknemer is per 28 november 2016 bij Aquila Uitzendbureau B.V. (hierna: ‘Aquila’) in dienst op basis van een uitzendovereenkomst fase A. In deze overeenkomst is bepaald dat werknemer werkzaam zal zijn in de glastuinbouw in functiegroep B 1 functiejaar, volgens de cao glastuinbouw. Feitelijk is werknemer te werk gesteld in de woning- en utiliteitsbouw. Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing verklaard de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor Uitzendkrachten (cao ABU). Na 30 juli 2017 heeft werknemer niet meer voor werkgever gewerkt. In eerste aanleg heeft werknemer gevorderd dat werkgever hem diverse betalingen doet ter zake van onder meer achterstallig loon met wettelijke verhoging, de wettelijke verhoging over te laat betaald loon en de aanzegvergoeding met wettelijke rente. Bij het verstekvonnis heeft de kantonrechter de vorderingen toegewezen waarna werkgever (tijdig) in verzet is gekomen. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter het verstekvonnis bekrachtigd. Tegen dit oordeel keert Aquila zich in hoger beroep.

Oordeel

Met betrekking tot achterstallig salaris geldt het volgende. Het verweer van Aquila dat werknemer voor wat betreft de hoogte van de inlenersbeloning moet worden ingeschaald in functiegroep C van de cao bouw wordt verworpen. Daartoe geldt ten aanzien van het betoog dat werknemer reeds vanwege zijn ervaring niet in aanmerking komt voor Functiegroep C, dat werkgever ook in hoger beroep heeft nagelaten dit betoog nader feitelijk en inhoudelijk te onderbouwen. Dit had gelet op de door werknemer overgelegde stukken op zijn weg gelegen. Deze stukken rechtvaardigen zonder meer de conclusie dat werknemer kwalificeert als 'functie X I' in de zin van de cao, zodat werkgever niet meer kon volstaan met een simpele ontkenning. Het hof neemt derhalve als vaststaand aan dat werknemer de vereiste ervaring wel degelijk had. Ook het daarnaast door de werkgever gevoerde betoog dat hij werknemer, wat er verder zij van diens ervaring, uitdrukkelijk heeft ingehuurd voor eenvoudige werkzaamheden, niet zijnde werkzaamheden passend bij functiegroep C van de cao bouw, betreft naar het oordeel van het hof niet meer dan een blote, niet onderbouwde, betwisting van de met stukken onderbouwde stellingen van werknemer. Met betrekking tot de te late loondoorbetaling en de aanzegvergoeding geldt het volgende. Met zijn betoog dat werknemer geen recht had op betalingen per week maar op betalingen per maand beoogt werkgever de toegekende wettelijke verhoging over te late salarisbetalingen te bestrijden. De termijn van betaling van het loon is niet opgenomen in de schriftelijke arbeidsovereenkomst. Op grond van artikel 7:655 lid 2 BW neemt het hof tot uitgangspunt dat werknemer door middel van de eerste door hem ontvangen loonstrook geïnformeerd is over de termijn van uitbetaling van het loon. Daaruit mocht werknemer afleiden dat hij wekelijks zou worden betaald. Dat daarin op enig moment met instemming van werknemer wijziging is aangebracht is niet gesteld of gebleken. Daarom maakt werknemer terecht aanspraak op een wettelijke verhoging. Werkgever betoogt dat hij werknemer niet heeft ontslagen en evenmin te kennen heeft gegeven dat voor hem geen werk meer beschikbaar was en dat werknemer in dat kader geen aanzegvergoeding toekomt. Volgens hem heeft werknemer zich niet meer voor werk beschikbaar gesteld. Werkgever heeft dit verweer niet met feiten onderbouwd, hetgeen op zijn weg had gelegen. Dit klemt temeer nu werknemer zijn betoog wel heeft onderbouwd met verklaringen van X en Y. Daaruit volgt dat zij zich voor werk beschikbaar hebben gesteld, maar uiteindelijk niet voor werk zijn opgeroepen. Aan deze verklaringen is werkgever voorbijgegaan. Gelet hierop acht het hof het verweer van werkgever niet toereikend. De toewijzing van de aanzegvergoeding blijft in stand. Het hof acht geen gronden aanwezig voor matiging van de wettelijke verhoging. Het bestreden vonnis wordt bekrachtigd.