Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 10 januari 2020
ECLI:NL:GHARL:2020:264
werknemer/Lukkien B.V.
Feiten
Werknemer is in 2001 in dienst getreden bij Lukkien B.V. (hierna: Lukkien). Lukkien heeft werknemer op 6 juli 2018 meegedeeld dat zijn functie kwam te vervallen vanwege teruglopende resultaten van de afdeling. Lukkien heeft, nadat partijen niet tot overeenstemming kwamen over een beëindigingsregeling, op 26 juli 2018 een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV. Het UWV heeft bij besluit van 5 oktober 2018 toestemming geweigerd, omdat Lukkien niet had voldaan aan haar herplaatsingsverplichting. Lukkien heeft werknemer vervolgens twee functies aangeboden. Werknemer heeft de aangeboden functies niet geaccepteerd vanwege de grote inkomensachteruitgang (€ 3.750 bruto per maand) die daarmee gepaard zou gaan. Hierop heeft Lukkien op 22 oktober 2018 opnieuw een ontslagaanvraag ingediend en het UWV heeft bij besluit van 20 december 2018 Lukkien toestemming gegeven om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Lukkien heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 april 2019. Het principaal hoger beroep van werknemer richt zich tegen de weigering van de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te herstellen. Werknemer is van oordeel dat het UWV aan Lukkien ten onrechte toestemming heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst op te zeggen en dat de opzegging in strijd is met artikel 7:669 lid 1 BW. In hoger beroep verzoekt werknemer om toekenning van een billijke vergoeding in plaats van herstel op de voet van artikel 7:683 lid 3 BW.
Oordeel
Allereerst verwerpt het hof de stellingen van werknemer met betrekking tot de tweede ontslagaanvraag bij het UWV van 22 oktober 2018. Werknemer stelt dat het UWV deze aanvraag niet in behandeling had mogen nemen, omdat daaraan geen nieuwe feiten ten grondslag lagen. Vaststaat echter dat Lukkien werknemer na het besluit van het UWV van 5 oktober 2019 een tweetal vacante functies heeft aangeboden, en dat werknemer die functies heeft geweigerd. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat deze omstandigheden kwalificeren als nieuwe feiten en dat het UWV de hernieuwde ontslagaanvraag terecht in behandeling heeft genomen. Vervolgens oordeelt het hof dat Lukkien in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit om in haar onderneming op grond van bedrijfseconomische redenen wijzigingen aan te brengen en haar personeelsbestand in omvang terug te brengen en dat dit noodzakelijk was. Uit de toelichting blijkt dat de onderneming van Lukkien is gegroepeerd naar haar (hoofd)activiteiten in drie onderdelen, met ieder een eigen budget. Die omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van het hof de conclusie dat sprake is van drie zelfstandige bedrijfsonderdelen, ook al zijn de verschillende activiteiten niet ondergebracht in aparte juridische entiteiten. Het staat Lukkien dan ook in beginsel vrij om, als er sprake is van structurele teruggang in de omzet en resultaten van één van die onderdelen, in te grijpen met het oog op de continuïteit van de gehele onderneming, ook al is de onderneming in zijn geheel (nog) winstgevend. In het kader van herplaatsing dient Lukkien te stellen dat zij heeft gedaan wat mogelijk was. Naar het oordeel van het hof heeft zij dat niet gedaan. Vaststaat dat Lukkien voorafgaande aan de eerste ontslagaanvraag geen andere functies aan werknemer heeft aangeboden. Na de weigering van de ontslagvergunning door het UWV is aan werknemer weliswaar een tweetal functies aangeboden, maar ook daarover heeft Lukkien niet verder met werknemer gesproken. Om die reden heeft Lukkien de arbeidsovereenkomst onregelmatig opgezegd. De kantonrechter heeft dan ook het verzoek tot herstel van de arbeidsovereenkomst ten onrechte afgewezen. Nu werknemer in hoger beroep geen herstel meer nastreeft, heeft hij op grond van artikel 7:683 lid 3 BW aanspraak op een billijke vergoeding. Alle omstandigheden in aanmerking nemende stelt het hof de billijke vergoeding op € 30.000.