Rechtspraak
Feiten
Werkneemster was vanaf 19 november 2014 als schoonheidsspecialiste in dienst bij werkgeefster. Onder meer op 19 april 2019 is de moeder van werkneemster in de salon van werkgeefster geweest voor een behandeling door werkneemster. Daarvoor was anderhalf uur in de agenda gereserveerd. Op 3 juni 2019 is werkgeefster door een van haar medewerksters geïnformeerd over het feit dat werkneemster producten uit de salon van werkgeefster zou hebben meegenomen voor eigen gebruik zonder deze producten af te rekenen. Op 12 juni 2019 heeft werkgeefster met werkneemster een gesprek gevoerd over de handelwijze van werkneemster met betrekking tot de meegenomen producten. Werkgeefster heeft, na de toezegging van werkneemster dat zij zich nooit meer van dergelijke praktijken zou bedienen, een deel van het bedrag contant van werkneemster teruggekregen en een deel verrekend met een salarisbetaling. Op 8 juli, 23 juli, 8 augustus, 16 september en 4 oktober 2019 heeft werkneemster producten afgerekend tegen een lager bedrag dan afgerekend had moeten worden. Werkneemster heeft de btw over de verschuldigde inkoopprijs van deze producten niet betaald. Begin november 2019 is werkgeefster geïnformeerd over het feit dat werkneemster producten uit de salon van werkgeefster had aangeschaft voor eigen gebruik zonder hierover het juiste bedrag dan wel het juiste bedrag aan verschuldigde btw te hebben betaald. Op 11 november 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen werkneemster en werkgeefster. Op 12 november 2019 heeft werkgeefster werkneemster op staande voet ontslagen. Werkneemster verzoekt onder meer het ontslag op staande voet te vernietigen.
Oordeel
Werkgeefster heeft een kopie van een prijslijst met de door werkneemster aangeschafte producten overgelegd die bij de kassa ligt. Daarop is voor de betreffende producten een prijs advies verkoop consument (inclusief btw) te zien en een prijs inkoop professional (exclusief btw). Geoordeeld wordt dat de overgelegde lijst voldoende duidelijk is. De berekening die gemaakt moet worden om van de exclusiefprijs naar de inclusiefprijs te komen (bedrag plus 21%) is ook niet zodanig ingewikkeld dat een vergissing, en dan ook nog viermaal in een relatief kort tijdsbestek, aannemelijk is. Als het voor werkneemster niet duidelijk was welke prijs berekend moest worden, had ze navraag moeten doen. Werkneemster heeft betwist dat de behandeling van haar moeder anderhalf uur heeft geduurd (het zou een half uur zijn geweest), dat het een volledige behandeling was (ze zou haar moeder enkel een gezichtsmasker hebben gegeven) en dat voor familieleden van medewerkers een kortingspercentage van 25% geldt (en geen percentage van 50% waar zij van uit was gegaan). Volgens werkgeefster zou voor de behandeling € 100,13 afgerekend moeten worden, maar is slechts € 20 afgerekend. Geoordeeld wordt dat zelfs al zou de behandeling korter zijn geweest dan in de agenda was ingepland en zelfs al zou worden uitgegaan van een kortingspercentage van 50%, dat werkneemster dan nog voor de betreffende behandeling geen juist bedrag heeft gerekend. Uit hetgeen hiervoor is overwogen is voldoende komen vast te staan dat werkneemster producten heeft meegenomen zonder daarvoor het juiste bedrag te betalen en haar moeder een te laag bedrag voor de ondergane behandeling in rekening heeft gebracht. Daarmee heeft werkneemster haar werkgever financieel benadeeld. Dat levert een dringende reden voor ontslag op staande voet op.