Rechtspraak
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie Eindhoven), 16 april 2020
ECLI:NL:RBOBR:2020:2248
Feiten
Werknemer is op 17 februari 1997 in dienst getreden bij Vriescentrale. Tussen partijen heeft een discussie bestaan of werknemer al dan niet arbeidsongeschikt was en Vriescentrale als gevolg daarvan verplicht was het loon door te betalen. De kantonrechter heeft in kort geding op 21 december 2018 geoordeeld dat werknemer voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij op 6 augustus 2018 arbeidsongeschikt was in de zin van artikel 7:629 BW. Vriescentrale is, onder andere, veroordeeld tot het doorbetalen van het toekomstig loon. Partijen houdt verdeeld wat moet worden verstaan onder toekomstig loon. Werknemer vordert betaling van (achterstallig) loon.
Oordeel
Uitgangspunt is dus dat werknemer recht heeft op doorbetaling van 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon (art. 7:629 BW). Volgens werknemer moet hieronder ook worden begrepen het gemiddelde van de door hem ontvangen overwerkvergoeding. Volgens Vriescentrale behoort tot het loon geen vergoeding van overwerk. Als onweersproken staat tussen partijen vast dat werknemer, voordat hij arbeidsongeschikt werd, structureel overwerk heeft verricht. De omstandigheid dat werknemer vanwege arbeidsongeschiktheid niet meer in staat is om de overeengekomen arbeid te verrichten komt in redelijkheid voor rekening van Vriescentrale. Als vaststaand wordt beschouwd dat werknemer, als hij niet door ziekte was verhinderd, op dezelfde voet zou hebben overgewerkt als in de periode waarin hij niet ziek was. De slotsom is dat werknemer recht heeft op 70% van de gemiddelde overwerkvergoeding.
Vakantiebijslag over de overwerkvergoeding
Met betrekking tot de gevorderde vakantiebijslag over overwerkvergoeding stelt Vriescentrale dat dit tussen partijen niet overeengekomen is en dat zij voldoet aan de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML). Op grond van de WML moet Vriescentrale vanaf 1 januari 2018 ook vakantiebijslag over overwerk betalen. Voor zover de arbeidsovereenkomst daarmee in strijd is, is die bepaling nietig. De gevorderde vakantietoeslag is echter pas omstreeks 15 juni 2019 verschuldigd en daarom wordt de vordering afgewezen.