Naar boven ↑

Rechtspraak

verzoekers/werkgeefster
Rechtbank Den Haag (Locatie Leiden), 29 mei 2020
ECLI:NL:RBDHA:2020:5190
Verzoek tot vernietiging ontslag op staande voet en doorbetaling van loon en overeengekomen tantième niet-ontvankelijk verklaard. De overeenkomst is niet als arbeidsovereenkomst te kwalificeren, maar dient ter financiële afhandeling van de vof.

Feiten

Verzoekers zijn de ouders van de directeur van werkgeefster. Op 6 juli 2017 heeft een bespreking plaatsgevonden waarbij afspraken zijn gemaakt over de beëindiging van de zakelijke relatie die partijen onderhielden via hun respectievelijke aandelen in de vennootschap onder firma (hierna: de vof). Daarbij is de vof  beëindigd tussen beide vennoten. Het aandeel van vennoot 1 (50%) is per 1 augustus 2017 verkocht en overgedragen aan vennoot 2. Verzoekers hebben vanaf 1 augustus 2017 tot heden geen arbeid verricht voor werkgeefster. Werkgeefster heeft verzoekers bij e-mailbericht van 21 februari 2020 opgeroepen voor het verrichten van werkzaamheden in de vof. Verzoekers hebben zich hiervoor afgemeld, omdat zij verhinderd zijn.  Verzoekers hebben werkgeefster in kort geding gedagvaard voor betaling van tantièmes en achterstallig salaris. Werkgeefster is vanaf 1 maart 2020 gestopt met de betaling van het bedrag van € 1.500 per persoon zoals afgesproken bij overeenkomst van 11 juli 2017. De tantième over 2019 is door werkgeefster nog niet aan verzoekers uitgekeerd. Op 3 maart 2020 heeft werkgeefster verzoekers opnieuw opgeroepen om werkzaamheden te verrichten in de vof, onder mededeling dat een van de mogelijke maatregelen bij werkweigering ontslag is. Verzoekers hebben gereageerd door aan te geven dat zij volgens de aangegane constructie niet verplicht zijn aan de oproep gehoor te geven. Bij brief van 16 maart 2020 heeft werkgeefster aan verzoekers meegedeeld dat zij op staande voet zijn ontslagen. In deze procedure verzoeken de verzoekers vernietiging van de opzegging/het ontslag op staande voet, alsmede betaling van de verschuldigde maandelijkse bedragen inclusief tantièmes. Werkgeefster heeft hierop een voorwaardelijk ontbindingsverzoek ingediend.

Oordeel

De kantonrechter beoordeelt allereerst de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst. Vast staat dat verzoekers vanaf de datum waarop partijen hebben afgesproken dat verzoekers in dienst van werkgeefster zouden treden (1 augustus 2017) geen arbeid voor werkgeefster hebben verricht. De kantonrechter stelt verder vast dat in de overeenkomst van 11 juli 2017 geen functie van verzoekers of omschrijving van werkzaamheden is genoemd, noch het aantal te werken uren. Anders dan werkgeefster meent, valt uit de overeenkomst niet op te maken dat het de bedoeling van partijen was dat verzoekers daadwerkelijk arbeid voor werkgeefster zouden verrichten. Ook uit de wijze waarop partijen feitelijk uitvoering hebben gegeven aan de gemaakte afspraken blijkt niet van een verplichting tot het verrichten van arbeid. Werkgeefster heeft het ‘salaris’ aan verzoekers maandelijks voldaan zoals overeengekomen, maar heeft op geen enkel moment verzoekers opgeroepen om werk te komen verrichten. Daarin ligt eveneens besloten dat van een gezagsverhouding tussen werkgeefster als werkgever en verzoekers als werknemers geen sprake is geweest. De kantonrechter is daarom van oordeel dat uit de bewoordingen van de overeenkomst volgt dat partijen niet daadwerkelijk hebben beoogd een arbeidsovereenkomst te sluiten, maar een overeenkomst waarin werd vastgelegd hoe de (financiële) afhandeling van zakelijke ontvlechting van de vennootschap onder firma zou plaatsvinden. Nu geen sprake is van een arbeidsovereenkomst is geen sprake van een verzoek dat verband houdt met het einde van een arbeidsovereenkomst. Daarom zijn verzoekers niet-ontvankelijk in hun vernietigingsverzoek. Ook het subsidiaire verzoek leidt tot niet-ontvankelijkheid, omdat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Om dezelfde redenen is ook het tegenverzoek van werkgeefster niet-ontvankelijk. Er is immers geen sprake geweest van een ontslag op staande voet.