Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 21 augustus 2020
ECLI:NL:RBNHO:2020:9253
Feiten
Werknemer is op 1 maart 2013 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van werkgever om werkzaamheden te verrichten in de coffeeshop. Op 13 mei 2020 is werknemer mondeling op staande voet ontslagen. Bij brief van werkgever van 15 mei 2020 is het gegeven ontslag aan werknemer bevestigd onder vermelding dat het gedrag van werknemer een dringende reden voor ontslag vormt alsmede dat voor een dergelijk ontslag op staande voet aangifte wordt gedaan bij de politie. Op 9 juli 2020 heeft de vorige eigenaar van de coffeeshop schriftelijk verklaard dat hij op 13 mei 2020 in de coffeeshop aanwezig was en dat werkgever tegen werknemer het volgende heeft geschreeuwd: ‘Wat denk je nou, dat je mij kan intimideren, hierbij ben je ontslagen voor intimidatie en diefstal’. Werknemer verzoekt vernietiging van het ontslag op staande voet. Werkgever verzoekt, voor zover het ontslag op staande voet wordt vernietigd, de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de e-grond of de g-grond.
Oordeel
Het ontslag op staande voet
Werknemer heeft ter zitting zijn verzoek in die zin gewijzigd, dat hij niet langer tewerkstelling vraagt en berust in een ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het gaat in deze zaak allereerst om de vraag of het op 13 mei 2020 gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven en of werkgever gehouden is tot doorbetaling van het loon tot het dienstverband zal zijn geëindigd. Naar het oordeel van de kantonrechter is de ontslagreden in dit geval niet onverwijld voldoende duidelijk medegedeeld. Werkgever heeft aangevoerd dat de ontslaggrond op 13 mei 2020 mondeling aan werknemer is medegedeeld en heeft daarbij gewezen op de verklaring van de vorige eigenaar van 9 juli 2020. Werknemer betwist de inhoud van deze verklaring. Hij geeft aan dat er op 13 mei 2020 een gesprek heeft plaatsgevonden over een fout in zijn loonstroken en dat hij, nadat hij werkgever op die fout had aangesproken, op staande voet door hem werd ontslagen zonder dat daarbij een reden is genoemd. De kantonrechter is van oordeel dat, zelfs als moet worden aangenomen dat werkgever woorden als ‘intimidatie’ en ‘diefstal’ heeft gebruikt en werknemer die woorden heeft gehoord, daarmee nog niet vaststaat dat de aangevoerde ontslagredenen op 13 mei 2020 voldoende duidelijk en concreet, zodanig dat daarover geen enkele twijfel kon bestaan, aan werknemer is medegedeeld. Werkgever had alsnog de vereiste duidelijkheid kunnen geven in de brief van 15 mei 2020 waarin het ontslag is bevestigd, maar daarin zijn geen ontslagredenen genoemd of omschreven. Dit valt werkgever aan te rekenen, temeer nu hij ter zitting heeft toegelicht dat hij de inhoud van deze brief met zijn toenmalige raadsman had afgestemd. Het ontslag op staande voet wordt derhalve vernietigd.
Het voorwaardelijk ontbindingsverzoek
De kantonrechter passeert de aangevoerde argumenten ten aanzien van het ontbindingsverzoek op de e-grond. Wel heeft werknemer ter zitting erkend dat de arbeidsrelatie met werkgever inmiddels zodanig is verstoord geraakt, dat van hem in redelijkheid niet kan worden gevergd deze te laten voortduren. De arbeidsovereenkomst wordt aldus ontbonden op de g-grond onder toewijzing van een transitievergoeding. Eveneens ziet de kantonrechter aanleiding tot veroordeling tot het betalen van een billijke vergoeding. De verstoorde arbeidsrelatie is namelijk toe te rekenen aan werkgever nu werknemer zonder geldige reden op staande voet is ontslagen en ook de verwijten die door werkgever aan de verzochte ontbinding op de e-grond ten grondslag zijn gelegd, niet zijn komen vast te staan. Werkgever heeft in die zin ernstig verwijtbaar gehandeld.