Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 15 maart 2024
ECLI:NL:RBROT:2024:2130
Feiten
Op 1 februari 2022 is werkneemster in dienst getreden bij werkgeefster als administratief medewerkster. Voorafgaand aan de indiensttreding zijn partijen overeengekomen dat werkneemster de opleiding pedicure versneld niveau 3 zou gaan volgen en dat de kosten door werkgeefster zouden worden betaald. Partijen hebben op 26 december 2021 een studieovereenkomst gesloten waarin een terugbetalingsverplichting is opgenomen. Op 25 januari 2023 is een tweede studieovereenkomst gesloten tussen partijen. Deze overeenkomst komt in de plaats van de eerste overeenkomst en ziet op zowel de opleiding pedicure versneld niveau 3 als de opleiding tot medisch pedicure. In de overeenkomst is opgenomen dat werkneemster recht heeft op een studiekostenvergoeding van € 3.500. Ook is een terugbetalingsverplichting in de overeenkomst opgenomen. De arbeidsovereenkomst is geëindigd per 1 juni 2023, terwijl de opleiding tot medisch pedicure op dat moment niet was afgerond. Werkneemster stelt zich met een beroep op artikel 7:611a BW op het standpunt dat de studiekostenovereenkomsten nietig zijn en vordert onder meer een verklaring voor recht dat werkgeefster het resterende bedrag aan studiekosten van € 2.773,38 niet verder op haar mag verhalen.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. In de studieovereenkomst voor de basisopleiding staat dat voor iedere maand dat het dienstverband na het voltooien of beëindigen van de studie korter dan een jaar heeft geduurd een 1/12ste deel van de tegemoetkoming moet worden terugbetaald. Bij de uitleg van het begrip ‘voltooien of beëindigen’ komt het in het bijzonder aan op een taalkundige uitleg en hoe partijen dit redelijkerwijs hebben mogen opvatten. Werkneemster stelt zich op het standpunt dat zij de studie heeft voltooid op het moment dat zij het diploma Pedicure Versneld Niveau 3 behaalde op 20 mei 2022. Werkgever meent dat de studie pas was voltooid toen werkneemster slaagde voor het landelijke TCI-examen op 6 februari 2023, nadat zij eerder twee keer was gezakt. Partijen zijn het erover eens dat werkneemster de opleiding had afgerond op het moment dat zij haar diploma in mei 2022 ontving. Zij moest enkel nog het landelijke examen halen, hetgeen na twee herkansingen is gelukt. Partijen zijn het er verder over eens dat ‘gewoon’ pedicure geen beschermd beroep is, zodat het slagen voor het TCI-examen geen vereiste was voor het mogen werken als pedicure. Werkneemster mocht derhalve gerechtvaardigd vertrouwen op het feit dat zij de basisopleiding tot pedicure vanaf 20 mei 2022 had voltooid. De arbeidsovereenkomst is per 31 mei 2023 geëindigd zodat werkneemster de studiekosten voor de basisopleiding niet hoeft terug te betalen.
Ten aanzien van de opleiding tot medisch pedicure geldt het volgende. Ingevolge artikel 7:611a lid 1 BW moet werkgeefster werkneemster in staat stellen scholing te volgen die noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie. Werkneemster wordt niet gevolgd in haar standpunt dat zij de opleiding tot medisch pedicure uitsluitend op verzoek van werkgeefster is gaan doen zodat werkgeefster per definitie verplicht zou zijn de opleidingskosten volledig te dragen. Partijen zijn het erover eens dat medisch pedicure een beschermd beroep is. Behandelingen kunnen namelijk alleen bij zorgverzekeraars worden gedeclareerd als deze worden uitgevoerd door een gediplomeerd medisch pedicure. De opleiding tot medisch pedicure kwalificeert derhalve als een opleiding tot het verkrijgen van een beroepskwalificatie, zodat deze kosten voor de opleiding in beginsel niet voor rekening van werkgeefster komen. Werkgeefster moet de kosten voor een beroepsopleiding betalen als zij hiertoe is verplicht op grond van een wettelijke bepaling of cao. Niet gebleken is dat een dergelijke verplichting geldt voor de opleiding tot medisch pedicure. De vordering van werkneemster wordt afgewezen.