Rechtspraak
Feiten
FNV en LBV zijn beide erkende vakbonden volgens artikel 2 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (Wet cao). FNV verwijt LBV echter dat zij geen onafhankelijke vakbond is. Volgens FNV laat LBV zich bij cao-onderhandelingen te veel leiden door de belangen van werkgevers. Zo zou LBV niet alleen de belangen van werknemers willen dienen, maar ook die van werkgevers, nauwelijks collectieve acties voeren, geen toezicht houden op naleving van cao’s, financieel afhankelijk zijn van werkgevers en niet democratisch zijn georganiseerd. Daardoor, aldus FNV, maakt LBV inbreuk op het recht van FNV op vrije en vrijwillige collectieve onderhandelingen, waardoor LBV onrechtmatig jegens FNV zou handelen. FNV baseert haar vorderingen primair op artikel 2 van ILO-Verdrag nr. 98, dat volgens haar rechtstreekse werking heeft. Ze vraagt de rechter onder meer te verklaren dat alleen onafhankelijke vakbonden cao’s mogen afsluiten, dat LBV geen onafhankelijke vakbond is en dat LBV daarmee onrechtmatig handelt. Subsidiair beroept FNV zich op verdragsconforme uitleg van de Wet cao en op de zogenoemde reflexwerking van het ILO-Verdrag. In beide gevallen wil zij dat LBV verboden wordt nog cao’s af te sluiten en dat LBV wordt veroordeeld tot schadevergoeding. FNV verzoekt bovendien prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad over de uitleg en werking van het ILO-Verdrag in deze context.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Geen prejudiciële vragen
Er is geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen omdat er geen sprake is van een ‘massaclaim’ of van talrijke vergelijkbare zaken waarin deze rechtsvraag speelt. Ook voor de inhoudelijke beoordeling is het niet noodzakelijk om eerst de Hoge Raad in te schakelen.
Geen rechtstreekse werking
Inhoudelijk oordeelt de kantonrechter dat artikel 2 van het ILO-Verdrag geen rechtstreekse werking heeft. De bepaling is gericht op overheden, niet op individuele organisaties, en bevat geen norm die ‘eenieder’ bindt zoals vereist volgens artikel 93 van de Grondwet. Daarom kan FNV zich er niet rechtstreeks op beroepen. De subsidiaire vorderingen, gebaseerd op verdragsconforme uitleg en reflexwerking, worden vervolgens beoordeeld. De Nederlandse wet stelt geen eisen aan de onafhankelijkheid van vakbonden in de zin zoals FNV dat bedoelt. Artikel 2 van de Wet cao vereist enkel dat de bevoegdheid tot het sluiten van cao’s statutair is vastgelegd, en aan die eis voldoet LBV. In het Toetsingskader voor algemeenverbindendverklaring van cao-bepalingen wordt weliswaar gesproken over onafhankelijkheid, maar dat kader is bedoeld voor toetsing door de minister en niet voor geschillen tussen vakbonden. Ook de criteria die FNV aanvoert vanuit eigen beleidsadviseur mr. Van Steenbergen kunnen niet dienen als juridisch kader. Er bestaat simpelweg geen wettelijke of rechterlijke norm die bepaalt aan welke vereisten een vakbond moet voldoen om als ‘onafhankelijk’ te gelden.
Geen onrechtmatig handelen LBV
LBV handelt niet zodanig dat dit leidt tot een onrechtmatige daad jegens FNV. De voorbeelden die FNV noemt – zoals het afsluiten van de uitzend-cao in 2021 nadat andere vakbonden zich hadden teruggetrokken, het sluiten van bedrijfs-cao’s of het accepteren van eindvoorstellen van werkgevers – bewijzen volgens de kantonrechter niet dat LBV de werkgeversbelangen centraal stelt of dat FNV in haar onderhandelingsvrijheid wordt belemmerd. LBV heeft haar keuzes voldoende onderbouwd, bijvoorbeeld door te wijzen op ledenraadplegingen of bredere afwegingen in onderhandelingen. LBV maakt met haar handelwijze geen inbreuk op een (ongeschreven) zorgvuldigheidsnorm jegens FNV. Dat FNV graag andere, betere resultaten zou zien in cao-onderhandelingen, betekent niet dat LBV onrechtmatig handelt. In Nederland is er geen systeem waarin de grootste vakbond mag bepalen hoe andere vakbonden moeten opereren. Ook LBV heeft het recht op vrije collectieve onderhandelingen. Alle vordering van FNV worden derhalve afgewezen. Er is geen grond om LBV te verbieden cao’s af te sluiten of als cao-partij op te treden, en er is geen basis voor schadevergoeding.