Rechtspraak
Appellant genoot sinds augustus 2007 een loonaanvullende WGA-uitkering. Bij besluit van 24 juni 2010 heeft UWV de uitkering evenals de toeslag op deze uitkering met ingang van 1 augustus 2009 beëindigd vanwege schending van de informatieplicht. Appellant had nagelaten om UWV op de hoogte te stellen van zijn actuele woon- of verblijfadres. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit of anderszins een reactie ingediend bij UWV. Bij brief van 1 mei 2012 heeft appellant UWV verzocht om uitbetaling van de uitkering met terugwerkende kracht, met als bijlage een uittreksel uit de GBA van de gemeente Bergen op Zoom gedateerd 1 mei 2012. Hierop heeft UWV met ingang van 8 juni 2012 de loonaanvullende WGA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, weer toegekend omdat appellant op 8 juni 2012 alsnog aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Bij brief van 20 juli 2012 heeft appellant UWV verzocht om herziening van de besluitvorming inzake de beëindiging van de uitkering met ingang van 1 augustus 2009 en hem alsnog een uitkering toe te kennen vanaf die datum.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Volgens vaste rechtspraak is op zo’n verzoek artikel 4:6 van de Awb van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten en omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze niet eerder konden worden overgelegd. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat de door appellant in bezwaar aangevoerde gronden niet kunnen worden aangemerkt als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Uit de in bezwaar ingediende informatie van de Marokkaanse psychiater Talhaoui, gedateerd 10 april 2012, kan niet afgeleid worden dat appellant buiten staat was om eerder dan in mei 2012 de gevraagde informatie over zijn woonadres te verschaffen dan wel om een derde in te schakelen om dit namens hem te doen. Uit de informatie van Stichting SAP, gedateerd 11 oktober 2012, blijkt hiervan evenmin. Appellant heeft evenmin aannemelijk kunnen maken dat UWV destijds wel over het juiste (GBA-)adres beschikte dan wel had kunnen beschikken. UWV mocht het verzoek van appellant dan ook afwijzen met verwijzing naar zijn besluit van 24 juni 2010.