Rechtspraak
Angelidaki
Werknemer is werkzaam voor de Griekse overheid op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 18 maanden. Na afloop van deze periode wordt deze arbeidsovereenkomst niet verlengd. Op grond van de Griekse wetgeving kan op grond van artikel 8 lid 3 van de Wet nr. 2112/1920 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die in werkelijkheid voorziet in permanente behoefte, worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Om aan de verplichtingen voortvloeiende uit de Raamovereenkomst 1999/70/EG te voldoen heeft de Griekse wetgever bij presidentieel besluit 164/2004 bepalingen opgenomen die misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moeten voorkomen. De werknemer is van mening dat het opnemen van deze nieuwe bepalingen (besluit 164/2004) de reeds bestaande ‘gelijkwaardige wettelijke maatregel(en)’ (te weten de Wet nr. 2112/1920) niet opzij zetten. Omdat de Wet nr. 2112/1920 geen onderscheid maakt tussen arbeidsovereenkomsten voor bepaalde en onbepaalde tijd, dient zijn arbeidsovereenkomst te worden aangemerkt als zijnde voor onbepaalde tijd. De verwijzende rechter stelt het Hof de vraag of de vraag of deze zienswijze juist is. Voorts stelt de verwijzende rechter de vraag of het bij Griekse wet opgenomen verbod arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de overheidssector om te zetten in arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd, geen geweld aandoet aan de bepalingen uit de Raamovereenkomst.
Het Hof oordeelt als volgt. Het Hof stelt vast dat de Raamovereenkomst niet uitsluitend van toepassing is op ‘opeenvolgende arbeidsovereenkomsten’, maar wel degelijk ook op een enkele arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd ziet. Dit betekent dat het verbod op verlaging van bescherming ex clausule 8 lid 3 Raamovereenkomst van toepassing is. Uit deze bepaling volgt dat een verlaging van de aan de werknemers op het gebied van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd gewaarborgde bescherming door de raamovereenkomst wordt verboden, indien zij enerzijds verband houdt met de uitvoering van de raamovereenkomst en anderzijds betrekking heeft op het algemene niveau van bescherming van de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (zie in die zin arrest Mangold C-144/04, Jurispr. p. I-9981). In het onderhavige geval treft de wijziging die erin bestaat dat de werknemers die een eerste of enige arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd hebben gesloten, van de werkingssfeer van presidentieel besluit 164/2004 worden uitgesloten, echter niet alle werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, maar alleen de degenen die enerzijds in de overheidssector werkzaam zijn en anderzijds geen opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd hebben gesloten. Voor zover deze laatste werknemers geen significant percentage van de in de betrokken lidstaat voor bepaalde tijd tewerkgestelde werknemers vormen, wat de verwijzende rechter dient na te gaan, vormt de vermindering van de bescherming die deze kleine categorie van werknemers genoot, op zichzelf geen globale aantasting van het niveau van bescherming dat de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in de interne rechtsorde genoten.
Ten aanzien van het absolute verbod van omzetting in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de publieke sector oordeelt het Hof als volgt. De Raamovereenkomst staat niet in de weg aan de toepassing van een nationale rechtsregel die alleen in de overheidssector absoluut verbiedt dat opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die misbruik opleveren omdat zij zijn gesloten om in permanente en blijvende behoeften van de werkgever te voorzien, in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd worden omgezet, mits de interne rechtsorde van de betrokken lidstaat andere maatregelen bevat waarmee in de betrokken sector misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de zin van clausule 5 van de Raamovereenkomst daadwerkelijk kan worden voorkomen en in voorkomend geval kan worden bestraft. De Griekse wetgeving voorziet in casu in een ontslagvergoeding en loondoorbetalingssanctie. Het staat echter aan de verwijzende rechter om te beoordelen in hoeverre de voorwaarden voor de toepassing en de daadwerkelijke toepassing van de relevante bepalingen van het interne recht daarvan een maatregel maken die misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd door de overheid op adequate wijze kan voorkomen en in voorkomend geval kan bestraffen. Aangezien clausule 5, punt 1, van deze raamovereenkomst niet van toepassing is op werknemers die een eerste of enige arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd hebben gesloten, legt deze bepaling de lidstaten niet de verplichting op om te voorzien in sancties voor het geval dat een dergelijke overeenkomst in werkelijkheid is gesloten om te voorzien in permanente en blijvende behoeften van de werkgever.