Rechtspraak
Fromatech Ingredients BV/werknemer
Werknemer (woonachtig in België) is sinds 1 januari 2007 bij Fromatech in dienst als Public Relations Manager voor 28 uur per week tegen een salaris van € 4000 bruto per maand, te vermeerderen met de vakantiebijslag. Werknemer is door de heer X, werknemers partner, bij Fromatech aangenomen. X was op dat moment General Manager en aandeelhouder van Fromatech. De heer X bepaalde de feitelijke invulling van de arbeidsverhouding. Werknemer hoefde alleen aan de General Manager (X) verantwoording af te leggen. Nadat X zijn aandelen aan de huidige General Manager had overgedragen, is gesproken over de 'lege arbeidsovereenkomst' met werknemer. Met het vertrek van X diende ook de arbeidsrelatie met werknemer te beëindigen. X zegde toe dit middels een vaststellingsovereenkomst met werknemer te realiseren voor 1 maart 2009. Werknemer weigerde echter de vaststellingsovereenkomst te tekenen. Thans verzoekt Fromatech ontbinding van de arbeidsovereenkomst met werknemer wegens een verstoorde arbeidsrelatie. Volgens Fromatech is de kantonrechter bevoegd, omdat de huidige ontbindingsprocedure als samenhangende zaak met de eveneens aanhangig gemaakte kort gedingprocedure van werknemer moet worden beschouwd (artikel 28 lid 3 EEX-Verordening). Werknemer stelt zich op het standpunt dat sprake is van onbevoegdheid van de rechter op grond van artikel 20 EEX-Verordening.
De kantonrechter oordeelt als volgt. De vraag of de kantonrechter bevoegd is om van het onderhavige verzoek kennis te nemen wordt door de kantonrechter beoordeeld in het licht van de specifieke omstandigheden van dit geval, zijnde met name het feit dat ten tijde van de behandeling van dit verzoek eveneens een door werknemer geëntameerde procedure tot het treffen van voorzieningen bij dezelfde kantonrechter aanhangig is. In die procedure wordt, kort gezegd, gevorderd om Fromatech te veroordelen tot voortgezette loonbetaling. De combinatie van een voorziening strekkende tot loondoorbetaling en een voorwaardelijk ontbindingsverzoek is algemeen gebruikelijk, evenals gezamenlijke behandeling van beide zaken algemeen gebruikelijk is. Er is onder kantonrechters een praktijk van informele 'kruisvoeging' van beide procedures gegroeid. De kantonrechter beschouwt de voorzieningenprocedure en het verzoek tot de voorwaardelijke ontbinding als twee nauw samenhangende zaken die als zijnde informeel gevoegd gelijktijdige behandeling behoeven.
In de onderhavige zaak ligt vervolgens de vraag voor of artikel 20 lid 1 van de EEX-Verordening een informele voeging in de weg staat en ertoe moet leiden dat deze samenhangende procedures toch uit elkaar getrokken worden en op verschillende wijze in verschillende lidstaten los van elkaar moeten worden afgedaan. In de preambule van de verordening is onder (11) bepaald dat de internationale bevoegdheidsregels in hoge mate voorspelbaar moeten zijn, wat is neergelegd in het beginsel dat de woonplaats van de verweerder maatgevend is. Als uitzondering op dit beginsel is onder (12) van de preambule opgenomen dat naast de woonplaats van de verweerder er alternatieve bevoegdheidsgronden mogelijk zijn, gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken. De verordening geeft als uitwerking hiervan de regeling voor voeging: afdeling 9, de artikelen 27 tot en met 30. In die afdeling wordt echter alleen gesproken over 'vorderingen', waardoor ongewis is of verzoeken ook onder de werking van deze artikelen vallen. De kantonrechter moet daarom teruggrijpen op het onder (12) van de preambule gestelde, waarvan de uitwerking in geformuleerd in artikel 28 lid 3 van de verordening, zijnde dat een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling van de beide zaken. De kantonrechter kan uit deze beginselen voor de bevoegdheidsregeling in de EEX-Verordening geen andere gevolgtrekking maken dan dat hij op basis van deze uitgangspunten, indien al van toepassing, in afwijking van het bepaalde in artikel 20 lid1 daarvan, bevoegd is tot kennisneming van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Letterlijke toepassing van artikel 20 lid 1 van het de verordening kan in gevallen als de onderhavige tot bewust frustrerend forumshoppen leiden: zo het de werknemer uitkomt kan deze door toepassing van artikel 21 van het verdrag de rechter die reeds een door hem zelf aangespannen andere procedure over het zelfde geschil bevoegd maken wanneer hij daar belang bij heeft, maar evenzogoed de rechtsgang traineren door zich op onbevoegdheid te beroepen in de wetenschap dat de zaak voor dat deel dan bij een andere rechter in een andere lidstaat moet worden aangebracht met als gevolg een ruime vertraging in de behandeling en afhandeling van de zaak. Naast het bovenstaande is in casu een beroep op artikel 20 EEX-Verordening in strijd met 3:13 BW (misbruik van bevoegdheid). De kantonrechter is derhalve bevoegd.
Uit de onvoldoende betwiste stellingen van Fromatech leidt de kantonrechter af dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie. De arbeidsovereenkomst van werknemer bestond enkel bij de gratie van X. Volgt ontbinding zonder vergoeding.