Rechtspraak
Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 september 2009
ECLI:EU:C:2009:533
Akavan/Fujitsu Siemens Computers Oy
FSC is een dochtervennootschap van Fujitsu Siemens Computers (Holding) BV (hierna: 'moedervennootschap'). De moedervennootschap heeft op 14 december 1999 ingestemd met het voorstel de vestiging van FSC te Kilo (Finland) af te stoten. FSC start op 14 december 1999 een raadplegingsprocedure. Van de 490 werknemers worden er 450 ontslagen. Volgens de vakbonden is in casu sprake van schending van de zogenoemde samenwerkingswet, omdat de facto het definitieve besluit tot afstoting reeds op 14 december 1999 was voltrokken. FSC stelt zich op het standpunt dat wel degelijk alternatieven voorhanden waren en onderzocht zijn, doch uiteindelijk tot afstoting is geconcludeerd. De verwijzende rechter wens te vernemen:
1) op welk tijdstip de raadplegingsprocedure inzake collectief ontslag aanvangt en in het bijzonder of reeds het nemen van strategische besluiten die 'mogelijk' collectief ontslag met zich brengen reeds raadpleging in gang zet?;
2) of het tijdstip van de raadplegingsprocedure pas aanvangt zodra en indien de werkgever daadwerkelijk in staat is informatie te verstrekken?;
3) of de raadplegingsprocedure reeds een aanvang neemt indien een andere vennootschap die zeggenschap over werkgever uitoefent, overweegt over te gaan tot collectief ontslag van bij deze werkgever tewerkgestelde werknemers?;
4) of een dergelijke raadplegingsprocedure onder 3 pas begint op het moment dat het management van de moedervennootschap heeft bepaald met name in de betrokken dochtervennootschap tot collectief ontslag over te gaan?;
5) of de richtlijn ertoe dwingt dat eerst de raadplegingsprocedure moet zijn afgerond alvorens de moedervennootschap mag overgaan tot verdere besluitvorming inzake collectief ontslag?; en
6) indien 5 juist is, of dit enkel geldt bij een concreet voornemen tot collectief ontslag bij de dochtervennootschap of reeds geldt bij strategische beslissingen?
Het Hof van Justitie oordeelt als volgt. Artikel 2 lid 1 van Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag, moet aldus worden uitgelegd dat de goedkeuring, binnen een concern, van strategische beslissingen of wijzigingen in de activiteiten die de werkgever ertoe dwingen een collectief ontslag te overwegen of te plannen, voor deze werkgever een verplichting doet ontstaan om de vertegenwoordigers van de werknemers te raadplegen (vraag 1). Het ontstaan van de verplichting van de werkgever om met raadpleging over het overwogen collectieve ontslag te beginnen, hangt er niet van af of hij reeds in staat is de vertegenwoordigers van de werknemers alle in artikel 2 lid 3 eerste alinea sub b van Richtlijn 98/59 vereiste gegevens te verstrekken (vraag 2). Artikel 2 lid 1 van Richtlijn 98/59, gelezen in samenhang met artikel 2 lid 4 eerste alinea van deze richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat in het geval van een concern dat bestaat uit een moedervennootschap en een of meer dochtervennootschappen, de verplichting tot raadpleging van de vertegenwoordigers van de werknemers, voor de dochtervennootschap die de hoedanigheid van werkgever heeft, pas ontstaat wanneer deze dochtervennootschap waarbinnen het collectieve ontslag kan plaatsvinden, is geïdentificeerd (vraag 3 en 4). Artikel 2 lid 1 van richtlijn 98/59, gelezen in samenhang met artikel 2, lid 4, hiervan, moet aldus worden uitgelegd dat in het geval van een concern de raadplegingsprocedure door de dochtervennootschap waarop het collectieve ontslag betrekking heeft, moet worden afgesloten alvorens die dochtervennootschap, in voorkomend geval op rechtstreekse instructie van haar moedervennootschap, de overeenkomsten van de door dat ontslag geraakte werknemers opzegt (vraag 5 en 6).