Rechtspraak
werknemer/werkgever
Werkneemster is op 23 november 2007 in dienst getreden van werkgever als caissière. Op 29 mei 2008 is werkneemster er door haar leidinggevende op aangesproken dat zij fraude had gepleegd door ten behoeve van een tante en van een vriend bepaalde boodschappen niet op de kassa aan te slaan. Aan werkneemster is tijdens dat gesprek een brief voorgelegd waarin werkgever aan haar bevestigde dat de arbeidsovereenkomst op initiatief van werkneemster met wederzijds goedvinden met onmiddellijke ingang werd beëindigd. Werkneemster heeft die brief voor akkoord ondertekend. Daarna is zij gearresteerd en door de politie afgevoerd. Werkneemster stelt zich op het standpunt dat zij de beëindigingsovereenkomst in een hevige gemoedstoestand heeft ondertekend en derhalve niet geldig is.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Onweersproken staat vast dat de brief waarop werkgever zich beroept, is ondertekend tussen het moment waarop werkneemster was aangesproken op het plegen van fraude en het moment waarop zij wegens die beschuldiging werd afgevoerd door de politie. Het is alleszins aannemelijk dat de uitgebrachte beschuldiging en de aankondiging van politiebemoeiing bij werkneemster een hevige gemoedsbeweging heeft teweeggebracht die verhinderde dat zij zich voldoende realiseerde wat de strekking was van de haar tijdens het gesprek voorgelegde verklaring. Van haar kant had werkgever zich in de gegeven omstandigheden moeten realiseren dat de ondertekening van die verklaring geen duidelijke en ondubbelzinnige verklaring inhield. De beëindigingsovereenkomst is derhalve niet rechtsgeldig tot stand gekomen.
Volgt toewijzing loonvordering.