Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/GVB
Rechtbank Amsterdam, 14 december 2009
ECLI:NL:RBAMS:2009:BK6378

werknemer/GVB

Kledingvoorschriften maken geen verboden onderscheid op grond van godsdienst. Ketting met crucifix moet onder bedrijfskleding

Werknemer is sinds 1998 in dienst van GVB in de functie van tramconducteur. Werknemer is aanhanger van het christelijk geloof en draagt daarom een gouden ketting tot halverwege zijn borst met een crucifix van ongeveer vijf centimeter. In 2008 heeft het GVB nieuwe bedrijfskleding geïntroduceerd alsmede werknemer gewezen op de kledingvoorschriften. Werknemer is verzocht zijn ketting niet zichtbaar te dragen, maar onder de GVB kleding te houden. Werknemer vordert een veroordeling van het GVB hem toe te laten zijn ketting met crucifix boven de kleding te dragen vanwege zijn geloofsovertuiging. Daarbij wijst werknemer erop dat zijn moslimse collega's wel een hoofddoek mogen dragen. Het GVB beroept zich op artikel 7:660 BW en stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van (indirect) onderscheid op grond van godsdienst, daar werknemer niet wordt verboden een crucifix te dragen, doch enkel wordt opgedragen dit niet zichtbaar te doen.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Anders dan werknemer doet voorkomen, is naar het oordeel van de kantonrechter niet aan de orde of hij vanwege zijn geloofsovertuiging een ketting met kruis mag dragen. Dat is vanzelfsprekend zijn goed recht en GVB verbiedt dat ook niet. Waar het om gaat is de vraag of de instructie om de ketting met kruis in diensttijd (in uniform) onder in plaats van boven de kleding te dragen onredelijk is. Dat is niet het geval. Werknemer heeft een publieke functie en is in die hoedanigheid onder diensttijd verplicht tot het dragen van een uniform voorzien van GVB-logo. Dat uniform heeft tot doel de bevordering van de herkenbaarheid van de onderneming en het personeel en beoogt een professionele uitstraling. GVB is als werkgever bevoegd om met het oog daarop en om veiligheidsredenen te bepalen dat het zichtbaar (dus boven de kleding) dragen van kettingen, al dan niet met kruis of welk ander (religieus) symbool dan ook, door geüniformeerd personeel gedurende de uitoefening van de werkzaamheden niet is toegestaan. Handhaving van dat verbod is gelet op het doel van de bedrijfskleding en de betreffende voorschriften niet onredelijk. Daarbij maakt GVB terecht geen onderscheid tussen kettingen waaraan wel en kettingen waaraan geen religieuze betekenis is verbonden voor de drager. Dat zou door anderen immers weer als discriminatie op grond van geloofsovertuiging kunnen worden beschouwd en dan is het eind zoek. Van GVB kan dan ook in redelijkheid niet worden verlangd voor werknemer een uitzondering te maken op de regel dat geen kettingen over het uniform worden gedragen, hoe oprecht hij ook wenst door het zichtbaar dragen van de ketting met kruis zijn geloof te belijden. Daarbij merkt de kantonrechter op dat werknemer middels het dragen van een armband of ring uiting aan zijn geloof kan geven.

Met GVB is de kantonrechter van oordeel dat het argument dat werknemer meent te kunnen ontlenen aan het feit dat GVB het dragen van een hoofddoek wel toestaat, niet opgaat. De hoofddoek (voorzien van het GVB-logo) behoort tot de uniformkleding - een pet maakt daarvan geen deel uit - en is beschikbaar voor vrouwelijke medewerkers die hun haar wensen te bedekken. De hoofddoek kan, anders dan de ketting, vanzelfsprekend niet onzichtbaar worden gedragen. Ook het veiligheidsaspect speelt hierbij niet. Het feit dat GVB het dragen van een hoofddoek (als onderdeel van het uniform) toestaat, betekent dan ook niet dat het verbod om kettingen boven het uniform te dragen als een onredelijke instructie of strijdig met goed werkgeverschap moet worden aangemerkt. Deze omstandigheid brengt ook niet mee dat de instructie met betrekking tot het dragen van kettingen (alsnog) als schending van het verbod van discriminatie wegens godsdienst valt aan te merken.

Volgt afwijzing vordering werknemer.

  • Wetsartikelen: 1 Grondwet, Algemene wet gelijke behandeling en 7:660 BW
  • Onderwerpen: Godsdienst
  • Trefwoorden: gelijke behandeling godsdienst, kledingvoorschriften en instructiebevoegdheid