Naar boven ↑

Rechtspraak

Ongeschiktheidsontslag rechter
Hoge Raad, 15 december 2009
ECLI:NL:HR:2009:BK6646

Ongeschiktheidsontslag rechter

Ontslag rechter wegens ongeschiktheid

Betrokkene is sinds 1992 benoemd als rechter. Thans vordert de procureur-generaal van de Hoge Raad betrokkene een zogenoemd ongeschiktheidsontslag te verlenen op grond van artikel 46l lid 1 onder a Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (hierna: Wrra). Daartoe voert de P-G een aantal gronden aan. Betrokkene betwist de aan de gronden gelegen feiten niet, maar stelt zich op het standpunt dat er geen evenwichtig beeld wordt gepresenteerd, dat de ongeschiktheid hoogstens voortvloeit uit ziekte en dat het ongeschiktheidsontslag prematuur is.

De Hoge Raad oordeelt als volgt. De Hoge Raad is, in overeenstemming met het advies van de Adviescommissie ongeschiktheidsontslag rechterlijke ambtenaren van 23 maart 2009, van oordeel dat betrokkene ongeschikt is voor het verrichten van haar taak als rechter. Volgens de Hoge Raad blijkt de ongeschiktheid uit de feiten, dat:

- betrokkene, in ieder geval sedert 1997, niet in staat is geweest om het werk dat van haar als rechter wordt verlangd in een aanvaardbaar tempo te verrichten, hetgeen tot onwenselijke vertragingen heeft geleid en de samenwerking met haar collega's onder grote druk heeft gezet;

- betrokkene, ook nadat herhaaldelijk met haar was afgesproken dat zij gedurende haar werktijd op de rechtbank aanwezig zou zijn, vaak afwezig is geweest terwijl zij zich niet hield aan afspraken om die afwezigheid, en de reden daarvoor, te melden, hetgeen uiteindelijk in 2005 binnen de sector bestuursrecht, waarin betrokkene toen werkzaam was, tot een onwerkbare situatie heeft geleid;

- betrokkene een drankprobleem heeft gehad en zichzelf en haar woning verwaarloosde, hetgeen in kringen binnen en buiten de rechtbank in [A] bekend is geworden, waarna het bestuur van de rechtbank op begrijpelijke gronden het standpunt heeft ingenomen dat betrokkene intern en extern het benodigde gezag heeft verloren om nog als rechter in [A] te functioneren;

- de re-integratiepoging die in de periode november 2007-mei 2008 heeft plaatsgevonden, waarbij betrokkene voor twee dagen per week werkzaam is geweest als rechter in de strafsector van de Rechtbank [E], hetgeen ook door betrokkene als een laatste kans moet zijn beschouwd, niet is gelukt, nu men bij die rechtbank in zodanige mate ontevreden was over het werktempo, de inbreng in het raadkameroverleg, het collegiale verkeer en het optreden ter zitting van betrokkene, dat geconcludeerd werd dat de re-integratie niet als basis kon dienen voor verdere werkzaamheden binnen de strafsector van de Rechtbank [E].

Deze omstandigheden wijzen erop dat het betrokkene ontbreekt aan eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van haar taak als rechter vereist zijn. De ongeschiktheid van betrokkene voor het verrichten van haar taak als rechter is naar het oordeel van de Hoge Raad niet veroorzaakt door ziekte. Weliswaar is betrokkene enige malen voor langere periodes arbeidsongeschikt wegens ziekte geweest, maar het is niet aannemelijk geworden - betrokkene heeft daaromtrent niets concreets gesteld - dat de gesignaleerde problemen in haar functioneren als rechter, die geconstateerd zijn in perioden dat betrokkene niet ziek was, te wijten zijn aan ziekte.

Betrokkene heeft verder nog aangevoerd dat de drempel voor ongeschiktheidsontslag van voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren niet te laag behoort te worden vastgesteld wegens de grote gevolgen daarvan voor de gehele rechterlijke macht. De Hoge Raad deelt deze visie van betrokkene; het instrument van ongeschiktheidsontslag van een rechterlijk ambtenaar mag niet worden aangewend op een manier die de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht ook maar enigszins bedreigt. Daarvoor bestaat in dit geval echter geen gevaar, omdat de inhoud van de beslissingen die betrokkene als rechter in aan haar oordeel onderworpen zaken heeft genomen geen punt van kritiek vormt, en betrokkene ook niet heeft aangevoerd dat de inhoud van haar beslissingen de werkelijke reden is voor het verzoek van de president van de Rechtbank [A] aan de procureur-generaal. Anders dan betrokkene lijkt te betogen, kunnen benedenmaats presteren op het punt van werktempo, onvoldoende openstaan voor collegiaal overleg, gebrek aan besluitvaardigheid, ongelukkige persoonlijke en ambtelijke presentatie, het niet nakomen van werkafspraken over aanwezigheid en bereikbaarheid en het bekend worden van privégedrag dat afbreuk doet aan de waardigheid van het rechterlijk ambt of het gezag van de rechtspraak, in onderlinge samenhang bezien wel degelijk van zodanige ernst zijn dat de conclusie moet worden getrokken dat de betrokken rechterlijk ambtenaar ongeschikt is voor het uitoefenen van zijn taak en behoort te worden ontslagen.

Volgt ontslag van de betrokkene als rechter onder toekenning van een regeling als bedoeld in artikel 54 Wrra.

  • Wetsartikelen: 46l lid 1 onder a Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren
  • Onderwerpen: Overige
  • Trefwoorden: ongeschiktheidsontslag rechter, ziekte en disfunctioneren