Rechtspraak
Hay Group Investment Holding/werknemer
Werknemer is op 7 december 2003 als CEO van Hay Group Investment Holding ontslagen. Het ontslagbesluit is buiten de algemene aandeelhoudersvergadering om door haar enig aandeelhouder Hay Group Partners Holding genomen. Op 5 januari 2004 heeft de AvA het ontslagbesluit van 7 december 2003 bevestigd. Werknemer was voor deze vergadering uitgenodigd om te worden gehoord omtrent zijn ontslag en om zijn raadgevende stem uit te brengen. Hij is niet op die uitnodiging ingegaan. Werknemer heeft de vernietigbaarheid van de genomen besluiten ingeroepen. De rechtbank heeft de vordering toegewezen. Het hof heeft geoordeeld dat artikel 2:227 lid 4 BW (ook) van toepassing is op besluitvorming buiten vergadering. Voorts heeft het hof overwogen dat werknemer als bestuurder met betrekking tot het ten processe bedoelde ontslagbesluit (van 7 december 2003) niet de mogelijkheid heeft gehad gebruik te maken van de hem op grond artikel 2:227 lid 4 BW als bestuurder toekomende bevoegdheid.
De Hoge Raad oordeelt als volgt. Het eerste cassatiemiddel strekt ten betoge dat artikel 2:227 lid 4 niet van toepassing is bij besluitvorming die op de voet van artikel 2:238 BW op andere wijze dan in een vergadering is geschied. Het onderdeel faalt, omdat het voorschrift van artikel 2:227 lid 4 in beginsel ook in acht moet worden genomen bij besluitvorming als bedoeld in artikel 2:238 (HR 10 maart 1995, nr. 15577, LJN ZC1657, NJ 1995, 595). Zoals is vermeld in de conclusie van de A-G onder 3.2 bestaat het voornemen dit uitdrukkelijk in de wet op te nemen, hetgeen een argument temeer vormt voor handhaving van genoemde rechtspraak.
Volgens de Hoge Raad is het oordeel van het hof omtrent de (onjuiste) wijze van oproeping van werknemer niet onjuist noch innerlijk tegenstrijdig.
Voorts wordt betoogd dat het hof zou zijn uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting over de terugwerkende kracht van de vernietiging van een besluit van een orgaan van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 2:15 BW, althans zijn oordeel op dit punt onvoldoende te hebben gemotiveerd. Het onderdeel faalt omdat het oordeel van het hof, zoals volgt uit artikel 3:53 lid 1 BW, juist is. De vernietiging van een besluit van een orgaan van een rechtspersoon brengt mee dat het besluit van meet af aan niet rechtsgeldig is geweest. Omdat de motiveringsklachten van het onderdeel voortbouwen op de hiervoor onjuist bevonden rechtsopvatting, falen zij eveneens.
Volgt verwerping van het cassatieberoep.