Naar boven ↑

Rechtspraak

Maatschappij tot Exploitatie van Onroerende Goederen Wolderwijd II/werknemer
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22 december 2009
ECLI:NL:GHARN:2009:BK7463

Maatschappij tot Exploitatie van Onroerende Goederen Wolderwijd II/werknemer

Gedeeltelijk bewezen samengestelde dringende reden

Werknemer (45 jaar) is in 2004 in dienst getreden van Wolderwijd als watersportmonteur. Werknemer is tevens een dienstwoning ter beschikking gesteld. Op 5 september 2005 is werknemer op staande voet ontslagen wegens het plegen van fraude bestaande uit het kopen en doorverkopen van motorboten aan klanten van Wolderwijd, zonder de winst af te dragen aan Wolderwijd. Na het ontslag heeft Wolderwijd betaling van huur voor de dienstwoning alsmede betaling van de winst gevorderd. Werknemer heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen en loon gevorderd. De kantonrechter heeft Wolderwijd niet geslaagd geacht in het leveren van bewijs van (onderdelen van) de dringende reden.

Het hof oordeelt als volgt. In rechte is komen vast te staan dat een gedeelte van de opgegeven redenen voor het ontslag op staande voet - namelijk het met winst verkopen van de oude motor en het aan zichzelf laten toekomen van deze winst - niet is bewezen. De vraag moet dan worden beantwoord of het gedeelte dat, na beoordeling van het geleverde bewijs, mogelijk komt vast te staan op zichzelf kan leiden tot het oordeel dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven. Op grond van vaste rechtspraak omtrent de 'samengestelde dringende reden' zal het ontslag ondanks het niet komen vaststaan van een gedeelte van het aan het ontslag op staande voet ten grondslag liggende feitencomplex kunnen gelden als te zijn verleend om een dringende, onverwijld medegedeelde reden, indien a) het vorenbedoeld gedeelte op zich zelf beschouwd wel kan gelden als een dringende reden voor ontslag op staande voet, b) de werkgever heeft gesteld en ook aannemelijk is, dat hij de werknemer ook op staande voet zou hebben ontslagen, indien hij - anders dan hij blijkens de ontslagaanzegging meende - daarvoor niet meer grond zou hebben gehad dan in rechte is komen vast te staan en c) dit laatste voor de werknemer in het licht van de gehele inhoud van die aanzegging en de overige omstandigheden van het geval ook duidelijk moet zijn geweest (zie HR 1 september 2006, JAR 2006/228 en HR 16 juni 2006, JAR 2006/171). Wolderwijd heeft op geen enkele wijze - ook niet tijdens het pleidooi - gesteld dat aan de hiervoor genoemde, cumulatieve, vereisten ten aanzien van het overige gedeelte van het feitencomplex is voldaan. Het hof zal er daarom van uitgaan dat aan deze vereisten niet is voldaan.

Volgt bekrachtiging vonnis kantonrechter.