Rechtspraak
Parviainen/Finnair Oyi
Parviainen (werkneemster) werkt sinds 8 april 1998 als stewardess bij Finnair Oyj, laatstelijk als hoofd cabinepersoneel. In 2007 wordt werkneemster zwanger. Vanwege haar zwangerschap werd werkneemster van 30 april 2007 tot en met de aanvang van het zwangerschapsverlof grondwerkzaamheden aangeboden. Als gevolg van haar tijdelijke overplaatsing naar grondwerkzaamheden is de totale maandelijkse bezoldiging van werkneemster, met inbegrip van de toelagen die zij ontving als hoofd van het cabinepersoneel en wegens de ongemakken en de arbeidsomstandigheden van cabinepersoneel, verminderd met € 834,56, ongeveer 33% in vergelijking met haar gemiddeld salaris in 2006. Werkneemster stelt dat Finnair Oyi niet het recht had werkneemsters salaris wegens haar overplaatsing naar grondwerkzaamheden te verminderen. Haar handelwijze was discriminerend en in strijd met richtlijn 92/85 en de Finse wet betreffende de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. De verwijzende rechter stelt de volgende vraag aan het Hof van Justitie: 'Moet artikel 11 punt 1 van richtlijn 92/85 aldus worden uitgelegd dat aan een werkneemster aan wie wegens haar zwangerschap andere, minder betaalde werkzaamheden zijn toegewezen, volgens de richtlijn een bezoldiging moet worden betaald die even hoog is als de bezoldiging die zij vóór die overplaatsing gemiddeld ontving, en is het in dit verband van belang welke toelagen de werkneemster naast haar maandelijkse bezoldiging ontving en op grond waarvan die toelagen werden betaald?'
De A-G Mengozzi concludeert als volgt. Allereerst merkt de A-G op dat aan richtlijnen geen horizontale werking toekomt. Vervolgens overweegt de A-G dat in de kern de vraag draait om de omvang van de beoordelingsmarge bij vergelijking van het oude en het nieuwe loon. Inherent aan de beloning van stewards en stewardessen is een compensatie voor de ongemakken van het werk. Het komt de A-G voor dat dergelijke dusdanig verknochte arbeidsvoorwaarden met de functie, niet bij de vergelijking voor bezoldiging in aanmerking hoeven te worden genomen. Het onderscheid dat moet worden gemaakt tussen de verschillende bestanddelen van de bezoldiging, naargelang zij worden betaald op grond van de beroepskwalificatie van de werkneemster of wegens de ongemakken die verbonden zijn met de vóór haar zwangerschap verrichte werkzaamheden, strookt ook met de eerbiediging van het beginsel van gelijke behandeling van mannelijke en vrouwelijke werknemers. Zijns inziens worden door dit onderscheid eventuele praktijken vermeden die erop gericht zijn om de bezoldiging van zwangere vrouwen aan wie tijdelijk andere werkzaamheden zijn toegewezen dan vóór hun zwangerschap, systematisch meer te verlagen dan gerechtvaardigd is om objectieve redenen die verband houden met de verplichtingen van hun vorige arbeidsplaats, waarvan zij, om moeilijkheden tijdens hun zwangerschap te vermijden, zijn ontslagen doordat hun tijdelijk een nieuwe arbeidsplaats is toegewezen.
De A-G concludeert daarom dat artikel 11, punt 1, van richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van art. 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten niet verplicht om een zwangere werkneemster aan wie tijdelijk een andere arbeidsplaats is toegewezen, een even hoge bezoldiging te garanderen als de gemiddelde bezoldiging die zij vóór die overplaatsing ontving. De verwijzende rechter moet echter nagaan of de betrokken zwangere werkneemster een adequate bezoldiging wordt gegarandeerd in de zin van artikel 11, punt 1, van richtlijn 92/85, zodat het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid in de zin van artikel 141, lid 1, EG wordt geëerbiedigd.
Om te beoordelen of de in artikel 11, punt 1, van richtlijn 92/85 bedoelde bezoldiging adequaat is, moet de verwijzende rechter eveneens onderzoeken of de bezoldiging die een zwangere werkneemster ontvangt in de haar wegens haar zwangerschap tijdelijk toegewezen arbeidsplaats mede de bestanddelen omvat die eigen of inherent zijn aan het statuut of de beroepskwalificatie van de betrokken werkneemster.