Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Coöperatie Rabobank Noord-Groningen
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12 januari 2010
ECLI:NL:GHLEE:2010:BK9354

werknemer/Coöperatie Rabobank Noord-Groningen

Onvolledige inlichting over pensioenopbouw tijdens vervroegde VUT-regeling leidt in casu niet tot schadevergoeding wegens falen stelplicht werknemer

Werknemer is van 1 juni 1972 tot 1 april 2002 in dienst geweest van Coöperatie Rabobank Noord-Groningen (hierna: Rabobank). Vanaf maart 2001 is werknemer arbeidsongeschikt. Partijen hebben in 2002 onderhandelingen gevoerd inzake beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Van de beëindigingsregeling maakte onderdeel uit de afspraak dat werknemer per 1 april 2002, derhalve op de leeftijd van 55 jaar en ruim 8 maanden, vervroegd gebruik zou maken van de VUT, die regulier in zou gaan wanneer werknemer de leeftijd van 61 jaar en 3 maanden zou hebben bereikt. Werknemer ontving een lagere VUT-uitkering (30% in plaats van 75% van het laatstgenoten loon). Als aanvulling hierop ontving werknemer van Rabobank een vergoeding van € 79.441,54 bruto. Vanaf 1 april 2002 is de pensioenopbouw premievrij voortgezet naar rato van de VUT-uitkering van werknemer. Thans vordert werknemer vergoeding van de door hem geleden en te lijden pensioenschade doordat de Rabobank toerekenbaar is tekort geschoten in zijn informatieverplichting inzake de pensioenopbouw tijdens de VUT. De kantonrechter heeft de vordering van werknemer afgewezen.

Het hof oordeelt als volgt. In een geval als het onderhavige, waarin vergoeding van schade wordt gevorderd als gevolg van onvolledige inlichtingen, moet degene die stelt schade te hebben geleden, aannemelijk maken dat hij, indien goed voorgelicht, geen schade zou hebben geleden. Daarin is werknemer niet geslaagd. Immers ook in de fictieve situatie dat werknemer juist en volledig zou zijn ingelicht omtrent de gevolgen van de beëindigingsovereenkomst voor de voortzetting van zijn pensioenvoorziening, valt niet in te zien dat hij dan wel recht zou hebben gehad op de door hem gewenste regeling omtrent het voortzetten van zijn pensioenrechten. Werknemer gaat er immers vanuit dat hij op grond van de toepasselijke VUT-regeling geen aanspraak heeft op volledige pensioenopbouw. Voorts heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat indien geen beëindigingsovereenkomst zou zijn tot stand gekomen, hij wel aanspraak gehad zou hebben op volledige pensioenopbouw. In dit verband overweegt het hof dat voldoende aannemelijk is dat Rabobank de arbeidsovereenkomst met werknemer wilde beëindigen omdat deze, in haar visie, al gedurende een lange periode niet naar behoren functioneerde. Dat een eventuele ontbindingsprocedure bij de kantonrechter per saldo een voor werknemer gunstiger resultaat zou hebben opgeleverd dan de getroffen regeling, acht het hof niet waarschijnlijk. Werknemer heeft dan ook niet aangetoond dat hij schade heeft geleden in de door hem bedoelde zin. Zijn vordering strandt reeds hierom.

Volgt bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter.