Naar boven ↑

Rechtspraak

Petersen
Hof van Justitie van de Europese Unie, 12 januari 2010

Petersen

Uitsluiting tandheelkundige van contracterende zorg wegens het bereiken van 68-jarige leeftijd onder omstandigheden objectief gerechtvaardigd

Petersen was sinds 1 april 1974 toegelaten om onder de verplichte zorgverzekering vallende tandheelkundige zorgen te verstrekken. Op grond van de Duitse regelgeving verloopt een toelating tot contracterende zorg als arts aan het einde van het kwartaal waarin de arts de leeftijd van 68 jaar bereikt. In de toelichting op deze regeling is als rechtvaardiging aangevoerd dat hiermee de doorstroom van nieuwe generaties artsen kan worden bewerkstelligd. Nadat Petersen 68 jaar is geworden, vordert zij voortzetting van haar werkzaamheden als contracterende arts. In de feitelijke instanties is haar vordering afgewezen en onder meer gesteld dat de leeftijdsgrens gerechtvaardigd is door de noodzaak de verzekerden te beschermen tegen de risico’s verbonden aan gecontracteerde tandartsen op leeftijd die niet meer optimaal presteren. Volgens het Bundesverfassungsgericht leert de algemene ervaring dat het risico op verminderde prestaties met de jaren toeneemt. De verwijzende rechter vraagt zich evenwel af of de Duitse regeling in overeenstemming is met de richtlijn 2000/78. In het bijzonder vraagt de verwijzende rechter zich af of sprake is van een legitiem doel (bescherming gezondheid van derden) en het middel passend en noodzakelijk is.

Het Hof van Justitie EG oordeelt als volgt. De verwijzende rechter heeft verschillende doelstellingen genoemd, te weten, in de eerste plaats: de bescherming van de gezondheid van de onder de verplichte zorgverzekering vallende patiënt, daar wordt aangenomen dat het prestatievermogen van tandartsen vanaf een bepaalde leeftijd afneemt, in de tweede plaats: de verdeling van de werkgelegenheidskansen tussen generaties en, in de derde plaats, het financiële evenwicht van het Duitse zorgstelsel. Ten aanzien van de eerste en de derde doelstelling merkt het Hof op dat artikel 2 lid 5 van de richtlijn uitdrukkelijk de bescherming van de volksgezondheid noemt. Volgens deze bepaling laat de richtlijn onverlet de nationale wettelijke bepalingen die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor onder meer de bescherming van de volksgezondheid. Bijgevolg kan de maatregel, voor zover hij de leeftijdsgrens in stand laat die beoogt een ernstig risico voor het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel te voorkomen om zo tot een hoog niveau van bescherming van de gezondheid te komen – hetgeen de nationale rechter dient na te gaan – als met artikel 2 lid 5, van de richtlijn verenigbaar worden beschouwd. Onderzocht dient evenwel te worden of artsen buiten de contracterende zorg, wel tandheelkundige handelingen mogen (blijven) verrichten. Indien dat het geval is, dan biedt artikel 2 lid 5 van de richtlijn geen rechtvaardigingsgrond. Met betrekking tot de tweede doelstelling – behoud van werkgelegenheid – overweegt het Hof dat mede vanwege de vergevorderde leeftijd van 68 jaar sprake is van een legitiem doel (art. 6 lid 1 richtlijn). De Duitse regering heeft ter terechtzitting aangegeven, zonder te zijn weersproken, dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde leeftijdsgrens niet van toepassing was in de regio’s waar een tekort aan gecontracteerde tandartsen was vastgesteld. Zij heeft ook betoogd dat het op gezondheidsgebied van belang is dat de staat gebruik kan maken van zijn beoordelingsbevoegdheid om de nodige maatregelen te nemen, niet alleen in geval van een actueel probleem van overmedicalisering, maar ook in geval van een latent risico dat dit probleem zich gaat voordoen. Gelet op de beoordelingsbevoegdheid waarover de lidstaten beschikken, moet in dat verband worden erkend dat in geval van een overaanbod aan gecontracteerde tandartsen of een latent risico dat een dergelijke situatie zich gaat voordoen, een lidstaat zich op het standpunt kan stellen dat een leeftijdsgrens zoals die in het hoofdgeding moet worden ingesteld om de toegang tot de werkgelegenheid van jongere tandartsen te bevorderen.

Bijgevolg oordeelt het Hof:

- Artikel 2, lid 5, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale maatregel zoals die in het hoofdgeding, die een leeftijdsgrens van in casu 68 jaar voor de uitoefening van het beroep van gecontracteerde tandarts vaststelt, wanneer deze maatregel als enig doel heeft, de gezondheid van de patiënt te beschermen tegen een verminderd prestatievermogen van die tandartsen na het bereiken van die leeftijd, nu diezelfde leeftijdsgrens niet geldt voor tandartsen buiten de verplichte zorgverzekering.

- Artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78 moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een dergelijke maatregel indien deze tot doel heeft, binnen de beroepsgroep van de gecontracteerde tandartsen de werkgelegenheidskansen tussen de generaties te verdelen, wanneer deze maatregel, gelet op de situatie op de betrokken arbeidsmarkt, passend en noodzakelijk is ter bereiking van die doelstelling.

- Het staat aan de nationale rechter om te bepalen, welke doelstelling wordt nagestreefd door de maatregel waarbij deze leeftijdsgrens is vastgesteld, door de reden voor instandhouding van die maatregel vast te stellen.

- Ingeval een regeling zoals in het hoofdgeding, gelet op de daarmee nagestreefde doelstelling, in strijd is met richtlijn 2000/78, dient de nationale rechter bij wie een geschil tussen een particulier en een bestuursinstantie als de Berufungsausschuss für Zahnärzte für den Bezirk Westfalen-Lippe aanhangig is, die regeling buiten toepassing te laten, ook indien zij van eerdere datum is dan die richtlijn en het nationale recht er niet in voorziet dat een dergelijke regeling niet wordt toegepast.

  • Onderwerpen: Leeftijd (WGBL)
  • Trefwoorden: WGBL, leeftijdsonderscheid, volksgezondheid, werkgelegenheid en objectieve rechtvaardiging