Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 19 januari 2010
ECLI:NL:GHARN:2010:BL0003
Christelijke Gereformeerde Kerk te Zeewolde/predikant
Een predikant is sinds 1983 beroepen en bevestigd tot predikant van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Vanaf 1995 is hij predikant van de CGK Zeewolde. Vanaf begin 2001 tot 2003 is er vanuit de classis diverse malen kritiek uitgeoefend op het functioneren van de predikant, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot een afzettingsprocedure. De predikant vordert thans bij de civiele rechter schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag, dan wel wanprestatie. De CGK Zeewolde en de classis stellen zich op het standpunt dat de burgerlijke rechter niet bevoegd is, daar sprake is van een zuiver intern kerkelijke aangelegenheid. Voor zover de burgerlijke rechter wel bevoegd is, is de predikant niet ontvankelijk in zijn vordering daar de Kerkorde in een specifieke rechtsgang voorziet, welke met waarborgen is omkleed. De predikant betwist dat sprake is van een eerlijke procesgang, zodat hij wel ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. De kantonrechter heeft zich in eerste aanleg bevoegd geacht en de predikant ontvankelijk verklaard. Tegen dit oordeel keert de classis zich in hoger beroep.
Het hof oordeelt als volgt. Naar het oordeel van het hof gaat de scheiding tussen kerk en staat, ook in rechtsverhoudingen tussen een kerkgenootschap en individuen daarbinnen, niet zover dat de gang naar de burgerlijke rechter per definitie gesloten is. Dat zou in strijd zijn met de grondrechtelijke waarborgen die ten behoeve van individuen zijn neergelegd in de artikelen 17 in samenhang met artikel 112 van de Grondwet en in artikel 6 EVRM. Het recht op godsdienstvrijheid kan aan deze waarborgen niet afdoen. Het recht op godsdienstvrijheid ziet uiteindelijk op de vrijheid van individuen om uiting te geven aan hun religieuze overtuigingen. Die vrijheid brengt echter niet mee dat daardoor voor leden van bepaalde kerkgenootschappen andere grondrechten zonder meer buiten werking gesteld worden. Het is vaste rechtspraak dat de bevoegdheid van de burgerlijke rechter wordt beoordeeld naar het recht waarin de eiser vraagt te worden beschermd. De predikant baseert zijn eis tot schadevergoeding op de grondslag “kennelijk onredelijke/onregelmatige beëindiging van een arbeidsovereenkomst, respectievelijk onrechtmatige daad en wanprestatie”, en dus op rechten waarvoor het Nederlands burgerlijk recht bescherming biedt. De burgerlijke rechter – in eerste aanleg de kantonrechter en nu in hoger beroep het hof – is dan ook bevoegd om van de zaak kennis te nemen.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de predikant, overweegt het hof het volgende. De Kerkorde bevat regels omtrent de toelating tot het predikantschap, het aannemen van andere betrekkingen, schorsing en afzetting, en omtrent het voorleggen van geschillen aan kerkelijke instanties. Tevens staat vast dat er door de Generale Synode vastgestelde richtlijnen zijn betreffende afgezette predikanten, die onder meer regels bevatten voor de financiële afwikkeling van dergelijke zaken. Daarom dienen partijen in de onderhavige zaak in beginsel deze kerkelijke rechtsgang te volgen. Artikel 6 EVRM is gericht tot de lidstaten en derhalve niet rechtstreeks van toepassing in de rechtsverhouding tussen partijen, maar heeft wel zogenaamde reflexwerking in rechtsverhoudingen tussen burgers en/of (niet-publieke) rechtspersonen onderling, en aldus ook in de onderhavige rechtsverhouding. Hoewel van de door artikel 6 EVRM gewaarborgde rechten op zichzelf genomen afstand kan worden gedaan, mag niet snel worden aangenomen dat van een dergelijke afstand sprake is. Daarvoor is een ondubbelzinnige wilsverklaring vereist. De gebondenheid door middel van de geloofsbelijdenis en de aanvaarding van de beroeping als predikant, houdt op zichzelf in elk geval geen dergelijke afstand van recht in, terwijl die voorts ook niet is gesteld of gebleken. Bij de toetsing of sprake is van schending van fundamentele rechtsbeginselen dient het hof, gelet op de bijzondere eigen aard van de kerkelijke rechtsverhoudingen, terughoudendheid in acht te nemen. Het moet daarom gaan om een zodanige schending dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn van de predikant te vergen de kerkelijke rechtsgang te volgen.
Ander dan de predikant meent, is er geen sprake van schending van het beginsel van hoor- en wederhoor tijdens de kerkelijke gang bij de Particuliere Synode. Ook is geen sprake van schending van het equality of arms. Bij dit alles weegt zwaar dat de predikant niet in appel is gegaan bij de Generale Synode. Het feit dat enkele leden van classis ook zijn afgevaardigd deel te nemen aan de bezwaren en appellen bij de Synode, maakt nog niet dat sprake is van een dusdanige partijdigheid dat van de predikant in redelijkheid niet gevergd kon worden de kerkelijke procedure te volgen.
De predikant is derhalve niet-ontvankelijk in zijn vordering. Volgt vernietiging vonnis van de kantonrechter.