Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland, 15 januari 2010
ECLI:NL:RBHAA:2010:BL0857
werkneemster/Schiphol Travel International BV
Werkneemster is op 1 december 2008 bij Schiphol Travel in dienst getreden voor een periode van één jaar, in de functie van Account Manager. Op 29 juli 2009 deelt Schiphol Travel aan werkneemster mede dat haar contract niet zal worden verlengd, omdat men niet tevreden is over haar functioneren. Voorts wordt haar aangeboden de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen per 1 oktober onder vrijstelling van werkzaamheden tot die tijd. Werkneemster heeft na 29 juli 2009 geen werkzaamheden meer verricht. Op 1 oktober 2009 heeft het UWV de WW-uitkering van werkneemster geweigerd. Thans vordert werkneemster loon vanaf 1 oktober tot 1 december 2009. Volgens werkneemster is er geen sprake geweest van een ondubbelzinnige instemming. Voorts verwijt zij haar werkgeefster dat zij niet op de gevolgen voor haar WW-uitkering heeft gewezen.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van de werknemer vereist. Omdat zo’n beëindiging ertoe kan leiden dat de werknemer geen beroep kan doen op een WW-uitkering, rust op de werkgever de verplichting om zich ervan te vergewissen dat de werknemer van die mogelijkheid op de hoogte is en desondanks instemt met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Of in casu Schiphol Travel werkneemster op deze gevolgen heeft gewezen, dient door Schiphol Travel te worden bewezen. Daarin is zij niet geslaagd. Volgt toewijzing loonvordering werkneemster.