Rechtspraak
Werknemer/UWV
Werknemer is in 1992 in dienst getreden van (de rechtsvoorganger van) Cadans, in de functie van arbeidsdeskundige. Een van de arbeidsvoorwaarden was de terbeschikkingstelling van een dienstauto door Cadans. In 2002 is Cadans - middels een fusie - opgegaan in het UWV. Ook het UWV kent een dienstautoregeling. In artikel 1 van de ‘Dienstautoregeling UWV’ staat een eenzijdig wijzigingsbeding opgenomen. Bij brief van 18 juni 2004 heeft de Raad van Bestuur van het UWV - kort gezegd - medegedeeld dat vanwege het ontbreken van functionaliteit alleen nog lease-auto’s aan medewerkers van de buitendienst ter beschikking zullen worden gesteld. Arbeidsdeskundigen werden niet als buitendienstmedewerkers beschouwd en dienden hun auto - met inachtneming van een overgangsregeling - op 1 augustus 2007 in te leveren. Werknemer heeft in eerste aanleg gevorderd dat hij voor de duur van zijn arbeidsovereenkomst gebruik kan blijven maken van zijn lease-auto en subsidiair dat het UWV wordt veroordeeld om het loon, gelijk aan de waarde van (het gebruik van) de dienstauto, te betalen. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen.
Het hof oordeelt als volgt. Met de overgang van de diverse uitvoeringsorganen naar het UWV, is een Sociaal Plan in de vorm van een collectieve arbeidsovereenkomst (verder: de CAO) tot stand gekomen, welke ook op werknemer van toepassing is geworden. Aangezien het UWV op grond van deze CAO, dus met instemming van de vakbonden, naar eigen inzicht (zij het met inachtneming van voormelde overgangsregeling) een nieuwe dienstautoregeling mocht opstellen, is werknemer aan de Dienstautoregeling UWV en aan het daarin opgenomen eenzijdig wijzigingsbeding gebonden. Getoetst moet vervolgens worden of sprake is van een ‘zwaarwichtig belang’ als bedoeld in artikel 7:613 BW. Het belang van het UWV bestaat uit de noodzaak om grootschalige besparingsmaatregelingen door te voeren, opgelegd door de centrale overheid. Werknemer heeft aangevoerd dat zijn belang is gelegen in het feit dat de autokostenregeling een stuk verkapt loon vertegenwoordigt, aangezien hij de auto ook privé mocht gebruiken. Alles afwegende is het hof van oordeel dat het UWV een zodanig zwaarwichtig belang heeft bij het wijzigen van de lease-autoregeling dat het belang van werknemer daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het UWV een ruime overgangsmaatregel voor haar werknemers heeft getroffen en aan haar werknemers de mogelijkheid heeft geboden om de lease-auto tegen een renteloze lening over te nemen, hetgeen gewicht ontneemt aan het argument van werknemer dat zijn belang wordt geschaad. Tot slot komt een zeker gewicht toe aan het oordeel van de arbiters ten aanzien van dezelfde kwestie, aangezien een aantal vakverenigingen van werknemers heeft ingestemd met deze wijze van geschillenbeslechting en zich bij de uitkomst van dit arbitraal vonnis heeft neergelegd.