Rechtspraak
werknemer/Shared Part Services
Vervolg op AR 2009-0563. In dat arrest stond de vraag centraal of de arbeidsovereenkomst van werknemer wegens overgang van onderneming was geëindigd. Het hof oordeelde dat dit niet het geval was. Vervolgens werden partijen in gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de gevorderde schadevergoeding, omdat de arbeidsovereenkomst inmiddels ook al was ontbonden met toekenning van een vergoeding. De kernvraag in dit arrest is of de vorderingen van werknemer in het kader van de zogenoemde Baijingsleer voor toewijzing vatbaar zijn.
Het hof oordeelt als volgt. Alle door werknemer aangevoerde omstandigheden zijn reeds door de kantonrechter betrokken in zijn ontbindingsbeschikking. De vordering dient derhalve te worden afgewezen. Het voorgaande neemt niet weg dat werknemer in de onderhavige procedure een (afzonderlijke) vordering op basis van artikel 7:611 BW aan de orde kan stellen, namelijk voor zover de vordering van werknemer een aanspraak betreft die is ontstaan tijdens de dienstbetrekking, die betrekking heeft op de periode van vóór de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en die geen verband houdt met de (wijze van) beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de gevolgen van de beëindiging (HR 1 maart 2002, LJN AD7342). Tussen partijen hebben verschillende geschilpunten gespeeld rond de aanspraken van werknemer verband houdende met de reorganisatie en de overname van de kentekenactiviteiten. Echter, het feit dat SPS daarbij op diverse punten door de rechter in het ongelijk is gesteld, leidt er niet zonder meer toe dat zij heeft gehandeld in strijd met artikel 7:611 BW, reeds omdat gesteld noch gebleken is dat SPS in dat verband een niet verdedigbaar standpunt heeft ingenomen.