Rechtspraak
werknemer/Gemeente Amsterdam
Werknemer is in 1997 in dienst getreden van de Gemeente Amsterdam in de functie van toezichthouder. In 2003 is werknemer uitgevallen wegens arbeidsongeschiktheid. In het re-integratietraject nadien heeft de Gemeente diverse sancties aan werknemer opgelegd wegens het niet willen verrichten van passende arbeid (loonkorting en voorwaardelijk strafontslag). Op 17 augustus 2005 wordt werknemer ontslagen wegens werkweigering, dan wel wegens niet voldoende functioneren. De werkweigering is hierin gelegen dat werknemer (wederom) weigerde passende werkzaamheden te verrichten. Werknemer heeft vervolgens op grond van artikel 7:681 BW herstel van het dienstverband gevorderd. Volgens werknemer is het ontslag buitenproportioneel mede in aanmerking genomen alle omstandigheden van het geval. Zowel de kantonrechter als het hof hebben de vordering afgewezen. Werknemer voert in cassatie onder meer aan dat hij de passende werkzaamheden niet verrichtte, omdat hij tegen het besluit van de Arbodienst een second opinion had aangevraagd bij het UWV.
De Hoge Raad oordeelt als volgt. De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Volgt verwerping van het cassatieberoep.