Rechtspraak
werkgever/werknemer
Werknemer is sinds 1999 in dienst van werkgever in de functie van montagemedewerker. Feitelijk verrichte werknemer zijn werkzaamheden vanaf 2008 voor Industrial Services. Nadat Industrial Services kritiek op werknemer had geuit, is werknemer van 11 mei 2009 niet meer op het werk verschenen. Werkgever heeft hieruit afgeleid dat werknemer ontslag had genomen. Op 4 juni 2009 stelt werknemer dat hij sinds 11 mei 2009 wegens ziekte thuis zit. Op 14 juni 2009 heeft werknemer de nietigheid van het ontslag ingeroepen en zich beschikbaar gehouden voor arbeid. De kantonrechter heeft de loonvordering van werknemer vanaf 14 juni 2009 toegewezen. De loonvordering tot 14 juni 2009 heeft de kantonrechter afgewezen, daar niet kon worden vastgesteld dat werknemer ziek was in de zin van artikel 7:629 BW. Ten slotte is de wedertewerkstelling van werknemer bij Industrial Services toegewezen. Tegen dit vonnis heeft werkgever beroep ingesteld.
Het hof oordeelt als volgt. Met betrekking tot de wedertewerkstelling heeft werkgever terecht gegriefd dat vordering tewerkstelling bij de inlener - te weten Industrial Services - niet kan worden gevorderd (Hof Leeuwarden 13 december 2006, JAR 2007/17 (LJN AZ4618). Ten aanzien van de eiswijziging tot tewerkstelling bij werkgever ontbreekt thans spoedeisend belang, omdat werknemer door werkgever inmiddels alweer wordt uitgezonden. Ten aanzien van de incidentele loonvordering over de periode tot 14 juni 2009, overweegt het hof dat werknemer niet heeft kunnen bewijzen dat hij zich daadwerkelijk ziek heeft gemeld. De stelling dat hij een sms'je heeft gestuurd, is onvoldoende daar het niet gebruikelijk is per sms een ziekmelding te doen. Indien hij zich wel had ziek gemeld, dan staat daarmee nog niet vast dat hij ook daadwerkelijk vanwege ziekte niet in staat was tot het verrichten van de bedongen werkzaamheden. De stelling van de werkgever dat de wedertewerkstelling op 14 juni 2009 had moeten worden beoordeeld in het kader van artikel 7:629 BW en niet in het kader van artikel 7:628 BW wordt verworpen. Daarmee is de loonvordering terecht toegewezen en wordt niet - zoals werkgever stelt - de redenering gevolgd dat sprake was van een niet gemeende herstelverklaring, daar werknemer nimmer ziek was. Voor het overige wordt het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.